nieuws  
 

Op deze pagina kunt u nieuws en recensies lezen over de bloemlezing Droom in blauwe regenjas - Nieuwe Friese Dichters (Contact & Bornmeer, 2004). De bundel is inmiddels niet meer in de winkel verkrijgbaar, maar ligt nog wel bij enkele filialen van de Slegte.

"In 1994, een jaar na de doorbraak van de Friese dichter Tsjêbbe Hettinga tijdens de Frankfurter Buchmesse, verscheen er voor het laatst een historische bloemlezing van de Friese poëzie onder de naam Spiegel van de Friese poëzie - van de zeventiende eeuw tot heden (Meulenhoff, 1994) samengesteld door Teake Oppewal en Pier Boorsma. Deze bloemlezing raakte echter al snel uitverkocht.

Sindsdien heeft zich een nieuwe generatie dichters aangediend, die het verdient om gelezen te worden. Zo is er het licht absurde werk van dichters als Anne Feddema en Cornelis van der Wal, het romantische en muzikale oeuvre van Albertina Soepboer en de sterk filosofische poëzie van Elmar Kuiper.

Festivals als Poetry International en de Wintertuin boden al ruimte aan deze poëzie, maar voor het Nederlandse publiek was het grotendeels nog niet op papier beschikbaar. Hein Jaap Hilarides en Tsead Bruinja stelden daarom een brede tweetalige bloemlezing samen en ontwierpen samen met Teackele Soepboer deze site waarop u niet alleen de nieuwe Friese poëzie kunt lezen, maar haar ook kunt beluisteren en bekijken. Daarnaast kunt u hier terecht voor nieuws over de bloemlezing en de dichters of om meer over de Friese taal, literatuur en geschiedenis te weten te komen."

(Tekst van de originele website)

En een nieuw geluid; Kriebels laat die lente maar komen! - John Schoorl, De Volkskrant, 27-02-2007
Friese gedichten - Alex Ligten, Roodkoper, 04-05-2005
Contrabas introduceert Friese dichters in tweetalige bundels
Rapport van de jury van de Gysbert Japicxprijs 2005
Nieuwe Friese dichters zijn ambitieus en actief - Henk van der Veer, Friesland Post, juli 2005
Ik wie der ek - in de rubriek Vrije regelval - Guus Middag, NRC, 01-07-2005
Het bestaan scherp in de neusgaten - Remco Ekkers, De Poëziekrant, mei 2005
Recensie DVD Droom in blauwe regenjas - Joop Leibrand, Meander, maart 2005
Waarom “Droom in blauwe regenjas – nieuwe Friese dichters” niet te bespreken is in Pampus - Joost Baars, Pampus, maart 2005
Tweetalige bloemlezing jonge Friese dichters - Henk van der Veer, Sneeker Nieuwsblad, 14-03-2005
In dream dy't útkommen is - Piter Boersma, Hjir, februari 2005
Ook voor niet-Friezen - Wytske Visser, Recensiesite 8Weekly, maart 2005
Friese dichters (stukje over de DVD) - Kester Freriks, NRC, februari 2005
Acht Friezen in Utrecht - Chrétien Breukers, Weblog de Windroos, januari 2005
Las! - Marc van Oostendorp, januari 2005
De gave - Paul Rigolle op zijn weblog - januari 2005
Fryske fersen fertsjinje in sa grut mooglik publyk - De Moanne, december 2004
It begjint mei ambysje - Babs Gezelle Meerburg, De Leeuwarder Courant, 10-12-2004
Aanschafinformatie voor de Nederlandse bibliotheken - Jelle van der Meulen, december 2004
Droom in een blauwe regenjas - Meindert Talma, De Leeuwarder Courant, december 2004
De bloemlezing sleep ik nu al weken met me mee - Chrétien Breukers, Recensiesite Poëzierapport, december 2004Nullehakkebaitsjeboksebaitsjeboksenullehakke!* - Tjitske Mussche, Babel, december 2004
Zo veeltalig als de Nederladse - Thomas van den Bergh, Website Farsk, november 2004
Een regelrechte ontdekking is Nyk de Vries - Meander, november 2004
Dankwoord Teake Oppewal bij de aanbieding van de bloemlezing
Kinst dy ôffreegje oft der wol safolle feroaret yn ' e poëzij, Fries interview, De Leeuwarder Courant, 05-11-2004
Dichters met kortere baarden, De Leeuwarder Courant, 04-11-2004

27-02-2007

En een nieuw geluid; Kriebels laat die lente maar komen!

door John Schoorl

De meteorologische rokjesdag ligt nog een eindje in het verschiet, maar met die klimaatverandering weet je het nooit; vaststaat dat het voorjaar nadert.
Tijdens de vakantie van Martin Bril daarom een kleine lenteserie. Vandaag: lente en poëzie.

Er komen nieuwe dichters in de Lente, al jaren. Maar er komen nooit andere dichters in de Lente, want telkens is er weer die ene dichter, die zijn bakkes vol heeft van een nieuwe Lente en een nieuw geluid.

De naam van die gozer schiet nooit iemand te binnen, wat ook niet zo vreemd is, want hij is dood, al jaren. Zo dood als een pier, en de dood heeft geen
nieuw geluid en geen nieuwe Lente.

Het is tijd voor een nieuwe Lente. Voor nieuwe dichters die de vloer aanvegen met dichters waarmee je de vloer kunt aanvegen. Die naar buiten kijken, de lucht opsnuiven en heel hard naar binnen rennen om de poëzie poëtisch, poëtisch en poëtisch op het papier te pleuren. In galop, en niet omkeren. Dan kalm, maar gestaag, en vooral doorgaan. Plug in, en regel voor regel rammelen maar. Wat er staat, is maar voor één uitleg vatbaar.

Doede!

De nieuwe Lente heet Doede. Het nieuwe geluid heet Doede. In deze Lente gaan we veel van Doede horen. De Roep om Doede wordt de roep van de nieuwe Lente.

Leve Hidde Boersma!

Wie? Hidde Boersma!

Ken je Hidde Boersma niet? Ik ook niet. En dat is goed. Daarom is Hidde Boersma ook de nieuwe Lente. Omdat niemand hem kent, en niemand weet dat Hidde de oervader van Doede is.

De uitvinder van het Doedeïsme, de zeer belangrijke stroming die in de Lente van 2007 hier en nu is opgericht met als doel van iedereen in de wereld een Doede te maken.

Hier komen de eerste drie zinnen van De Roep om Doede (rustig lezen, met kleine slokjes, vergeet vooral niet te genieten). Er komt nog meer!

Er moet een Doede komen
die gewoon een visje eet
zonder gevoel of gedoe

Stond gewoon in een dichtbundel. In een boek van 158 bladzijden dat al in 2004 tussen die duizenden boeken en bundels was verschenen. Allemachtig toch, die achteloosheid van het geniale.

Het tussenstuk (eerst er aan ruiken):

Er moeten Doedes komen
die rechtdoor gaan
omdat het ze niets schelen
kan

Droom in blauwe regenjas, heet de tweetalige bundel over nieuwe Friese dichters. Dus ook Dream yn blauwe reinjas in het Fries, want Hidde is een nieuwe Friese dichter, door Tsead Bruinja en Hein Jaap Hilarides op glorieuze wijze tevoorschijn getoverd.

En dan nu het slotakkoord:

Er moet een Doede komen
die de Doedes roept

Er is geen weg meer terug, in de nieuwe Lente. We zijn er uit. We worden allemaal een Doede, zodat we tegen die anderen kunnen zeggen dat ze ook een Doede moeten worden.

Hidde Boersma. Hooggeachte Doede. Ik denk niet dat je dit leest, daar heb je vast geen tijd voor. Een Doede eet gewoon zijn visje. En een Doede heeft, om te beginnen in de nieuwe Lente, altijd gelijk.

Bron: Volkskrant, 27-02-2007

terug naar boven

 

20-10-2005 Friese gedichten

door Alex van Ligten

Wanneer is een taal een taal en geen dialect? Afgezien van een eigen grammatica en voldoende eigen woorden, zou ik zeggen: de bijbel en Homerus moeten erin vertaald zijn en er moet een eigen poëzie bestaan.

Aan deze drie eisen voldoet het Fries. De bijbel was er al langere tijd, Homerus verscheen onlangs in een prachtige vertaling, en met het dichten in het Fries zat het altijd al goed.

Wanneer lééft een taal? Beleidsmakers en taalfanatici denken: als de ANWB de plaatsnaamborden in die taal neerzet, als de menukaarten in de betere restaurants tweetalig zijn en als je je huwelijksakte in een taal naar keuze kunt bestellen.

Ik zou zeggen: een taal leeft als er levendig in wordt gezongen en gedicht. Een canon van eigen poëzie is nog niet voldoende. Er moeten steeds weer nieuwe dichters en dichteressen opstaan. De jongste Friese poëzie is bij het grote publiek vooral bekend sinds Tsjêbbe Hettinga de hoofden en harten veroverde met zijn indrukwekkende oeuvre en voordracht. Maar er is meer.

Het nieuwste bewijs voor het leven en de levendigheid van de Friese taal is de bundel Droom in blauwe regenjas / Dream yn blauwe reinjas , een bloemlezing van Friese poëzie sinds 1990. Een tweetalige bundel, om ook het niet Fries lezende publiek kennis te laten maken met de Friese dichtkunst van dit moment.

Van ruim twintig dichters en dichteressen, in leeftijd tussen vijftig en vijfentwintig, is werk opgenomen. De samenstellers, Tsead Bruinja en Hein Jaap Hilarides, komt lof toe voor dit boek, dat door Contact en Bornmeer prachtig is uitgegeven.

Mocht je gedacht hebben dat Friese gedichten een zeer hoog fierljep- en skûtsjegehalte hebben, dat ze vrijwel uitsluitend gaan over Friesland, het landschap, de volksaard, het plattelandsleven of de gevoeligheden van een minderheidstaal, dan is deze bundel een extra aangename verrassing. De gedichten zwermen alle kanten uit: alle hoogten en diepten van de liefde komen aan bod, het gaat over leven en dood, vrijheid en dictatuur, er zijn verbindingen met en verwijzingen naar de nationale en internationale literatuur en de beeldende kunst, je vindt melancholie, ironie, twijfel en jubel, alles in een mooie afwisseling bijeen. En ja, ook de Friese slootjes en het schaatsenrijden vormen bronnen van inspiratie…

Als je een dichtbundel gaat lezen, hoop je altijd op minstens één gedicht dat je uit je hoofd zou willen leren. In Dream yn blauwe reinjas is dat voor mij een gedicht geworden van Albertina Soepboer, dat een logeerpartij op de boerderij tot achtergrond heeft. Het stijgt ver uit boven het peil van de (ingekleurde) jeugdherinnering, en de huivering als Pake en Beppe zeggen dat ze nooit gestorven zijn, geven, met de ‘staldeuren van het geheugen', die wijd opengaan, aan de lezer een sensatie van eigen verlangen, hoop en huiver. En dat alles helder en strak verwoord als een lentehemel boven de zeedijk:

De Pleats

Om wer sân jier te wêzen.
Sa't it reid rûkt yn ‘e winter.
Myn houtsjes skrasse oer de grêft.
Op ‘e souder skimmelet it âlde strie.
Drinkbakken klapperje oan ‘e muorre.
Ien kat wennet hjir noch en
ik wol nei hûs ta.

Pake rûkt nei prûmtabak
en fertelt oer syn hynders,
lang lyn, op ‘e pleats. Beppe
skylt bergen ierappels, woartels.
Se swijt. Ik mei gjin stamppôt.

Nachts sitte se by my oan it buro.
Se hawwe noait dea west, sizze se.
Ik huverje en sko de bûthúsdoarren
fan it ûnthâld wiid iepen.

Se ite brij út de grize panne
mei de wite fleanwolkjes.
De leppels tikje stadich
yn myn blauwe kûmen.

Ik bin altyd wer sân jier.

*

De hoeve

Om weer zeven te zijn.
Zoals het riet ruikt in de winter.
Mijn houtjes krassen over de gracht.
Op zolder schimmelt het oude stro.
Drinkbakken klapperen aan de muur.
Eén kat woont hier nog en
ik wil naar huis.

Opa ruikt naar pruimtabak
en vertelt over zijn paarden,
lang geleden, op de hoeve. Oma
schilt bergen aardappels, wortels.
Ze zwijgt. Ik lust geen stamppot.

's Nachts zitten ze bij me aan het bureau.
Ze zijn nooit dood geweest, zeggen ze.
Ik huiver en schuif de staldeuren
van het geheugen wijd open.

Ze eten pap uit de grijze pan
met de witte vliegwolkjes.
De lepels tikken langzaam
in mijn blauwe kommen.

Ik ben altijd weer zeven.

De vertaling geeft een goede indruk van de methode die de hele bundel door is aangehouden: letterlijk weergeven wat er staat. Geen tot mislukken gedoemde pogingen om allitteraties en taaleigen dingen uit de ene in de andere taal te persen. Waar het kan, wordt dat taaleigen van het Fries wel gehandhaafd.

De vertalingen zijn deels van de hand van de auteurs, deels van anderen. Met name Jabik Veenbaas, die ook al tekende voor mooie vertalingen in de eveneens in twee talen uitgegeven Spiegel van de Friese poezie uit 1994, heeft hier schitterend werk geleverd. Van zijn vertaalvondsten noem ik er slechts een: de al vele jaren gangbare Friese diskwalificatie voor een slappeling, ontleend aan de wereld van het snoepgoed, ‘suertsje', wordt in de vertaling aangeduid met het nog niet zo lang in zwang zijnde, maar hier zeer rake ‘watje'.

Als laatste voorbeeld van het goede niveau van Droom in blauwe regenjas een gedicht over het dichten zelf. Dat is altijd gevaarlijk want het grote gevaar van navelstaarderij dreigt bij elke regel. Maar Cornelis van der Wal vermijdt alle valkuilen.

In moaie rigel

De wolkens glêzewaskje God syn stjerrekiker,
dat fûn it mantsje wol in moaie rigel.
Ja, it mantsje woe graach dichter wurde,

hy rûn al op ‘e strjitte mei in skrift
en seach mei artistike eagen yn it rûn.
It ûleboerd is aaisiik en bline goaden

wâdzje troch bloed fan in stjerrende sinne.
Triennen wiene tichteby doe't er dizze wurden
fergees trochkrige fan de hegere machten…

Dichters dy sûpe in soad en binne oan ‘e drugs,
dat it mantsje gie nei kofjesjop en kroech.

Net ferjitte dat er iensum wêze moast!

*

Een mooie regel

De wolken glazenwassen Gods sterrenkijker,
dat vond het mannetje wel een mooie regel.
Ja, het mannetje wilde graag dichter worden,

hij liep al over straat met een schrift
en keek met artistieke ogen in het rond.
Het uilenbord is ongedurig en blinde goden

stampen door bloed van een stervende zon.
Tranen waren dichtbij toen hij deze woorden
gratis doorkreeg van de hogere machten…

Dichters die drinken veel en zijn aan de drugs,
dus het mannetje ging naar coffeeshop en kroeg.

Niet vergeten dat hij eenzaam wezen moest!

De scherpte én de vertedering waarmee de dichter naar zichzelf kijkt, zowel in de Friese grondtekst als in de Nederlandse vertaling (opnieuw van Jabik Veenbaas), die wens je jezelf en iedereen toch van harte toe.

Bron: Roodkoper, tijdschrift voor cultuur, religie en politiek, 10e jaargang nummer 4, oktober 2005.

Internet: http://www.roodkoper.nl/

terug naar boven

12-10-2005 Contrabas introduceert Friese dichters in tweetalige bundels

De eerste lichting van de Contrabas is acht bundels groot. Vier bundels van Nederlandse dichters en vier tweetalige bundels van Friese dichters. De vier Friezen kregen al enige landelijke bekendheid toen de bloemlezing Droom in blauwe regenjas vorig jaar verscheen.

De Contrabas komt begin volgend jaar voor het eerst met een ruime selectie uit hun werk in het Nederlands. 'De Droom' bewees in elk geval dat veel Friese dichters beschikken over een grote lyrische, epische kracht, zonder het absurdisme en het experiment te schuwen. Of, zoals het in het juryrapport van de Gysbert Japicx Prijs 2005 staat geschreven: 'Er wordt, stelden wij in ons beraad vast, veel, opvallend veel goede poëzie geschreven in de hedendaagse Friese literatuur. (...) de renaissance van de Friese poëzie waar zo vaak naar wordt verwezen is niet alleen een media-spektakel, die renaissance is een feit.' De Contrabas is er trots op aan die renaissance te mogen meewerken.

De dichters van wie een tweetalige bundel uitkomt zijn:

Elmar Kuiper (1969). Hij woont woont in Huins. Is psychiatrisch verpleegkundige, beeldend kunstenaar, performer en dichter. In 2003 en 2005 won hij de Rely Jorritsma prijs, beide keren voor een gedicht. Zijn debuutbundel Hertbyt (2004) is genomineerd voor de Fedde Schurer prijs. Volgend jaar verschijnt zijn tweede bundel: Ut namme fan mysels . Een aantal van zijn gedichten is opgenomen in de tweetalige bloemlezing Droom in blauwe regenjas.

Jabik Veenbaas (Hilaard, 1959). Hij studeerde Engels, Wijsbegeerte en Fries. Hij is werkzaam als vertaler en publicist. Veenbaas publiceerde drie gedichtenbundels, twee verhalenbundels, een bundel essays en enkele toneelstukken in het Fries. In 2001 verscheen zijn eerste gedichtenbundel, Metropolis , in 2003 gevolgd door De jefte en eind 2004 door Brieven oan myn bern . Hij vertaalde verder veel poëzie, bijvoorbeeld die van Obe Postma, Douwe Tamminga en Albertina Soepboer.

Abe de Vries (Wijnaldum, 1965). Hij is buitenlandredacteur bij het weekblad Elsevier, hoofdredacteur van het Literair Internettijdschrift Farsk en recensent Fries literair proza van de Leeuwarder Courant. Hij debuteerde in 2002, met De weromkommer yn it ûnlân . In 2005 werd zijn tweede dichtbundel In waarm wek altyd bekroond met de Gysbert Japicxprijs, de hoogste Friese literaire onderscheiding. Begin 2006 verschijnt Under fearne goaden .

Cornelis van der Wal (Leeuwarden, 1956). Hij won in 1993 de Fedde Schurerprijs voor debutanten met zijn bundel In nêst jonge magneten (1991). In 1997 was hij deelnemer aan Poetry International. Hij werkte onder andere bij de Fryske Akademy en is momenteel (web)redacteur bij het literaire internettijdschrift Farsk. Andere Publicaties: Sinnestriel op it Offermês (1997), Subsydzje foar de Graal (2003) en Skalder en it Swurd (2004).

Bron: http://www.decontrabas.com/

terug naar boven

 

29-09-2005 Rapport van de jury van de Gysbert Japicxprijs 2005

‘Als denken een luisteren is / naar het spreken van taal', schrijft de dichter Abe de Vries in het gedicht ‘Wat zich laat zeggen', ‘en dichten een voor-zeggen / van het onbekende, // dan denk ik aan mijn taal / zoals een nettenhaler aan de Ried / groen-grijs als bij Wijnaldum. / Ik denk aan haar zoals / een vogelvanger aan zijn meisje, / een sneeuwpop aan sneeuw.' Dat zijn indringende regels, die in al hun directheid en eenvoud zowel een wereldbeeld als een doordachte opvatting over de poëzie oproepen. Dat wereldbeeld en die opvatting, zo blijkt steeds in de bundel In waarm wek altyd, zijn complex en trillen steevast van doorleefdheid. Maar het knappe is dat die rijkdom, die diepgang, zich steeds manifesteert in scherp uitgesneden beelden, in formuleringen die het hart van de poëzielezer moeiteloos raken.

Dat heeft te maken, zijn wij van mening, met het raffinement van zijn beelden en vergelijkingen. Kijk maar naar dat eerste citaat: de dichter wil het hebben over zijn poëtica, maar hij doet dat in termen van de landelijkste van alle beroepen. Hij vergelijkt zijn bezigheden met die van de jagers en de vissers, die sinds mensenheugenis de werkelijkheid tegemoet treden zonder een zweem van poëticale bekommernis. Het dichterschap, lijkt hij te zeggen, moet het hebben van de eenvoud en de directheid van de traditie, ook nu of ook nu nog, nu de plaats van de dichter naar de marge van de oude ambachten is gedreven en de taal in zijn zeggingskracht voortdurend aangevreten en versleten lijkt te worden in een overweldigend gebruik. De dichter hecht zich aan eenvoud en oorspronkelijkheid, zonder te kiezen voor wereldvreemdheid.

Dat is bijzonder, want bij secuur en opnieuw lezen komt er een steeds rijkere wereld in de poëzie van Abe de Vries. Hier is iemand aan het woord die zijn klassieken kent, de Friese poëzie net zo goed als de poëzie van ver daarbuiten, maar ook iemand die zijn wereld kent, tenminste zijn deel van de wereld, Europa, en de geschiedenis ervan. En dat zingt allemaal mee in wat hij schrijft. Hij leeft in een werkelijkheid waar de rijke, bijna onbegrensde ruimte en de neerslag van de geschiedenis blijkbaar ononderbroken in zijn bewustzijn aanwezig zijn.

Hij loopt er zelf tegen aan. Zijn denken en dichten, dat is een voortdurend luisteren naar taal, taal van de voorgangers, taal van de anderen. Zijn dichten is een terugpraten, oog in oog met het vreemde, het andere, het eerdere, zonder verder ook maar een moment nostalgisch te worden en van de actualiteit te vervreemden.

‘Taal, gevlijd onder luchten, / erf voor vogelvluchten, die voor de avond / valt, draagt de tover van strofen', schrijft hij. In die taal leeft hij, de dichter. De taal fluistert in zijn hoofd en maakt hem, juist omdat hij een dichter is, bijna onverstaanbaar: hij sukkelt immers om met ‘een voor-zeggen van het onbekende.'

Dat onbekende treedt hij gretig tegemoet, want de dichter is niet moe te krijgen en laat zich niet intimideren. Hij reist veel in deze bundel, hij is steeds onderweg, met name in de landen van Centraal-Europa en de Balkan, landen die nog niet zo lang geleden afgesloten van de tijd achter een Ijzeren Gordijn lagen. Hij neemt ons mee naar Srebrenica, ‘de zilverstad', naar Oost-Silezië, in Polen, naar Moravië, naar Ostrava aan de Tsjechisch-Poolse grens.

Naast het feit dat dit tot de verbeelding sprekende plaatsen voor hem zijn, zijn het ook interessante plaatsen die voor de dichter belangrijk zijn om er bewust zijn bronnen van inspiratie te zoeken en te kiezen. ‘Marcus Aurelius z'n Carnuntum voorbij', gaat hij, ‘de streken van Marcomanni verlaten, / duik ik op in het land van Aquincum. /  Een rivier aan tijd…' Zijn traject over de kaart en door het werelddeel heeft een cultuurhistorische dimensie, de motieven voor zijn reis kennen ook de behoefte aan confrontatie.

Waarom dat reizen naar die wat exotische oorden zo interessant is, waarom zowel dat zoeken als de keuze voor juist die plaatsen volgens ons zoveel laat zien van de ware motieven achter dat dichterschap, zullen wij u zodadelijk uit de doeken doen. Op de eerste plaats is het belangrijk om op te merken, dat het hem niet om dat exotische op zichzelf gaat: hij is geen toerist op de vlucht voor de gewone gang van het al te vertrouwde. Kijk maar, daar loopt hij door Amsterdam, ‘twee dagen voor Kerst 2003' of hij gaat, in dezelfde stad, naar een feestje in een huis aan de Keizersgracht. ‘De lange weg naar Lauwersoog' komt hem net zo geheimzinnig en alles-verklarend voor als ‘de weg naar Ostrava', of ‘wit Moravië'.

Dat zijn hart echter ligt bij de streken die tot vijftien jaar geleden achter het Ijzeren Gordijn lagen, afgesloten van de felle verwoording, we suggereerden het eerder al, dat zegt veel over de motieven van dit dichterschap. Wie die gebieden kent, kent ook de bijzondere sensatie om zogezegd in een tijdmachine terecht te komen, zodra hij daar reist. Daar heeft, zeker op het platteland, de tijd, zo lijkt het, een halve eeuw stilgestaan: wie er in komt, stapt door een wak in de tijd de geschiedenis in.

Het is een thema dat de dichter fascineert. Dat komt omdat hij daar zoveel geschiedenis aantreft en doordat hij daar een verband mee probeert te vinden. In Bratislava ‘bou ik voortdurend mijn nieuwe brug', schrijft hij, maar ‘Duizend keer komt de vloed en vaagt / duizend keer mijn bouwwerk weg.' Reken maar dat we ‘Hee do', waar die regels uit komen, óók als een poëticaal gedicht moeten lezen. De geheimzinnige, spookachtige geluiden in ‘Hotel Maria' in Ostrava zijn evengoed de gewone geluiden van een huis van deze tijd als tegelijk die van het verleden en van de inzichzelf stotterende dichter. ‘Geen woord te horen, maar veel gepraat / ingemetseld in de muren', schrijft hij, ‘Hoger of lager trekt iemand een verleden door.' Het concrete en het poëticale, de vaststelling en de reflectie zijn hier doorelkaar geweven: het een kan niet zonder het ander.

Dat de dichter daar die verre contreien voor opzoekt, dat geeft niet de doorslag, zo blijkt. ‘In gigantische schuren / staan tractors te verroesten,' schrijft hij in ‘Het vertrek', en dan zijn we een heel stuk dichter bij huis, bij ‘jullie Kiestra's, Kalma's, Sierksma's, / goed of fout destijds, / het is weer winter in Friesland'. De ijsbaan van Wijnaldum prikkelt hem net zoveel als de rivieren van Centraal-Europa. Het is wel duidelijk dat er iets is misgegaan in het verleden en dat precies hetgeen niet deugt, de dichter bezighoudt. ‘'t Stolpdak ingestort'… ‘'s Zomers / roddelt hoog raaigras over de muren'… ‘Oud kruipt / een winterwind naar de deur, late post waait / naar de uitgebrande sloot'. ‘Een bouwval aan een / pad dat doodloopt', het zijn stuk voor stuk beelden uit een gedicht dat ‘Verhaal halen' heet. En daar is het om te doen, om rekenschap te geven en rekenschap af te dwingen. Zijn poëtica heeft te maken met een gevoel van verantwoording en een gevoel van verantwoordelijkheid.

Denk maar niet dat hij alleen maar terugkijkt, een nostalgicus. De verleiding ligt maar al te hapgraag op de loer, de romantisering van taal en ruimte in het koesteren van de herinneringen. Maar het opmerkelijke aan de taal en de beeldtaal van Abe de Vries is nu juist dat hij midden in de tegenwoordige tijd staat. Er komen sms'jes voor in zijn gedichten, nu ja, ze komen niet binnen, daar gaat het nu juist om: ‘.. Geen sms'je / op mijn mobiel en dood de telefoon…' Hij schrijft een buitengewoon rijk en oorspronkelijk Fries, maar voor leenwoordenis hij net zomin bang als voor verwijzingen naar popmuziek en film. Uit dat alles blijkt een soort aanstekelijke dichterlijke zekerheid, soms op het uitdagende af.

Het sneeuwt veel in In waarm wek altyd. Dat deed het ook al in De weromkommer yn it ûnlân, de eerste bundel van Abe de Vries, de bundel waarmee hij in 2002 als dichter debuteerde. Dat is niet zonder reden. De door sneeuw bedekte wereld ziet er, in ieder geval op de eerste dag van de sneeuw, als nieuw uit, als een onbeschreven blad. Tegelijk maakt al dat monochrome wit de wereld van het ene op het andere moment groter.

Het zal duidelijk zijn waarom die besneeuwde wereld hem zo aanspreekt. Even heeft de wereld z'n geschiedenis bedekt – en dat nota bene met het wit dat erom raast beschreven te worden. Hij wil er meteen op af, ‘Achter een Friese meid op schaatsen aan / trek ik de wereld uit, houd pauze // bij sinaasappelbikini's op het basalt / onder de Sandór-Petöfi-brug', hopsakee, in een haal van de ijsbaan in Wijnaldum naar Boedapest, omdat hij een pen en een poëtische verbeelding tot zijn beschikking heeft. Dat is schitterend.

De dichter beseft dat zijn wereld van nu kleiner geworden is, maar hij probeert die door zijn taal weer groter te maken. Het gaat erom dat hij in een zogenoemde onttoverde wereld ruimte maakt voor het mythische van de ervaring, zonder daarbij in een kinderachtig bijgeloof of loze praat over schoonheid en de illusies van de literatuur te vervallen. Hij beseft dat alle waarneming, alle ervaring, een transcedent moment heeft. Daardoor hebben zijn gedichten de strengheid van de filosofie én de bezwerende kracht van het ritueel. Hij verbint een scherpzinnig opmerkingsvermogen en een hang naar secuur formuleren met een faiblesse voor muziek. Het denkt en het zingt in die gedichten. Daardoor wint de pragmatiek het van de semantiek, men moet nadenken, maar tegelijk wordt men meengenomen in een stemming, een gemoedstoestand. De taal slaat terug.

Er wordt, stelden wij in ons beraad vast, veel, opvallend veel goede poëzie geschreven in de hedendaagse Friese literatuur. Wij hebben de oogst van een aantal jaren secuur bekeken en besproken, al was het maar om na te gaan of wij ons niet op het nu, het opvallende succes van een hele generatie jonge of betrekkelijk jonge Friese dichters, ook buiten Friesland en in belangrijke media, blind hadden gestaard en daardoor een vergeten ouder talent veronachtzaamd hadden. Maar de jongeren hebben gewonnen, de renaissance van de Friese poëzie waar zo vaak naar wordt verwezen is niet alleen een media-spektakel, die renaissance is een feit. Wij hadden moeiteloos vijf dichters en hun werk kunnen nomineren voor de Gysbert Japicxprijs 2005 en de bekroning van ieder van hun zou op goede gronden te verdedigen zijn geweest.

Maar het dichterschap van Abe de Vries, meer in het bijzonder zijn bundel In waarm wek altyd, steekt door toon, thematiek en beheersing zo opvallend boven het maaiveld van de hedendaagse Friese poëzie uit dat wij hem unaniem en met veel plezier voor de Gysbert Japicxprijs 2005 voordragen.

De jury,
Klaas van der Hoek
Jitske Kingma
Michaël Zeeman, voorzitter

Amsterdam, Leeuwarden, Rome, augustus 2005

terug naar boven

 

24-07-2005

Nieuwe Friese dichters zijn ambitieus en actief

door Henk van der Veer

In 1994 trad de Friese dichter Tsjêbbe Hettinga op tijdens de beroemde Frankfurter Buchmesse. In datzelfde jaar verscheen de historische bloemlezing Spiegel van de Friese poëzie . Tien jaar later selecteerden de dichters Tsead Bruinja ( 1974) en Hein Jaap Hilarides ( 1969) werk van een nieuwe generatie Friese dichters in de tweetalige bloemlezing Droom in blauwe regenjas . Wat beweegt jonge Friese schrijvers om te dichten in de memmetaal ? Stelt de Friese poëzie, de Friese literatuur, iets voor buiten de provinciegrenzen? Kortom, hoe is in 2005 de stand van zaken in Fries poëzieland? Om antwoord te krijgen op deze vragen ging Friesland Post naar Amsterdam, de woonplaats van Bruinja & Hilarides.

Dat het Fries ondanks pessimistische geluiden nog altijd leeft als poëzietaal staat volgens Tsead Bruinja buiten kijf. “ Naar mijn mening zijn het aantal jonge dichters in de bloemlezing, het succes van het online tijdschrift 'Doar' een bewijs van de vitaliteit van de Friese taal en de Friese literatuur. Terwijl er in de Groninger literatuur er praktisch geen jongere dichters te vinden zijn, zie je in de Friese literatuur elk jaar wel een paar nieuwe namen op het podium verschijnen en dan heb ik het niet over eendagsvliegen. Dichters als Remco Kuiper en Grytsje Schaaf zijn daar goeie voorbeelden van.”, aldus een enthousiaste Bruinja.

Ook Hein Jaap Hilarides is van mening dat het Fries als schrijftaal nog erg vitaal is: “ Ik denk dat het nu, meer dan ooit, normaal is om de eigen taal, het eigen dialect te schrijven of te dichten. Door de internationalisering hoor je steeds meer talen. Voor een jonge Friese dichter is de stap dan ook klein om zich van het Fries te bedienen. Het is natuurlijk wel zo dat een Fries voor het Fries meer moeite moet doen dan voor het Nederlands. Dan kan echter ook een voordeel zijn. Als redactielid van het Friestalige literaire tijdschrift Hjir zie ik dat er verhoudingsgewijs veel poëzie binnenkomt. Daar getuigt de bloemlezing ook van. Ik denk dat het Fries als poëzietaal dus erg leeft. Door de klankrijkdom biedt het Fries ook veel mogelijkheden.”  

Beide dichters en samenstellers zien dan ook met veel genoegen terug op de tour die ze in het kader van de promotie van ‘Droom in blauwe regenjas' maakten. Bruinja over die propagandatour: “ Voor mij persoonlijk waren de hoogtepunten de presentatie in de Harmonie te Leeuwarden, waar bijna alle dichters aanwezig waren en ook voorlazen, ons optreden in Middelburg voor een klein maar vol zaaltje in de boekhandel De Drvkkery, waarbij veel Friezen om utens en Zeeuwen enthousiast reageerden op de poëzie, was prachtig. Ook de rit naar huis, naar Amsterdam, door het surrealistische havengebied van Rotterdam met een aantal van de dichters al dan niet onder invloed en de stereo op tien was onvergetelijk.” 

Volgens beide heren is er geen verschil in publieke belangstelling als het gaat om optredens in en buiten de Friese provinciegrenzen. Gemiddeld komen er zo'n dertig à vijfendertig poëzieliefhebbers op voorleessesies af.

Tsead Bruinja, die veel dichtersfestivals organiseert, zowel in als buiten Friesland over de belangstelling voor jonge Friese dichters: “ Die belangstelling is niet zo groot als ik zou willen, maar ook niet verschrikkelijk klein. Een dichter heeft aan een paar honderd lezers genoeg. Het publiek bij literaire activiteiten zou, zoals ik al eerder zei, iets groter mogen. Daarvoor zullen we aan de PR moeten blijven werken. Een aantal Nederlandse uitgevers houdt de Friese literatuur goed in de gaten. Zo nu en dan geven ze een boek in vertaling uit dat redelijke oplages haalt, maar toch nog te weinig aandacht in de pers krijgt. Wat de bloemlezing betreft hebben we niets te klagen gehad. Het werk van Tsjêbbe Hettinga krijgt ook alle aandacht die ze verdient, bijvoorbeeld in de Volkskrant en de NRC. Ik had ook wel gehoopt op een goed stuk over de bloemlezing in één van die kranten, maar bloemlezingen worden eigenlijk bijna nooit besproken. De aandacht en ruimte voor poëzie in de kranten en tijdschriften zou sowieso wel iets mogen toenemen.”

Geen verschil in opkomst, wel in reacties weet Hein Jaap: “ Buiten Friesland raak je bijna altijd aan de praat met iemand over de taal!”

Tsead haakt hier op in door zijn mening te geven over de kwaliteit van het Fries dat de jonge generatie dichters gebruikt: “ Ik denk dat die kwaliteit best aardig is, hoewel de kennis en het gebruik van idiomatische uitdrukkingen verdwijnt. Op zich is dat ook een ontwikkeling in het dagelijkse taalgebruik. Zowel in Nederland als in Friesland worden bijvoorbeeld steeds minder spreekwoorden gebruikt. Als ze al gebruikt worden, dan zijn ze vaak verbasterd of vermengd met andere spreekwoorden. Dichters als Abe de Vries, Jabik Veenbaas en Arjan Hut schrijven in een rijk Fries. We hoeven wat dat betreft de hoop niet op te geven.”

Taalmotieven

Wat drijft Friese dichters, ook jongere, toch om in zo'n marginale taal als het Fries te schrijven? Behoud van de taal? Wat zijn hun taalmotieven?

Hein Jaap is kort en krachtig in zijn antwoord : “ Ik denk dat taalmotieven zelden of geen rol spelen. Het persoonlijke motief, het je het best kunnen uitdrukken in de taal die het dichtst bij je staat, lijkt mij de reden.”

Tsead vult iets uitgebreider aan, als hij antwoord geeft op deze vragen: “Ten eerste is de marginaliteit van het Fries relatief. Je zou deze vraag ook aan Nederlandse dichters kunnen stellen wat betreft het Engels, hoewel dat niet zo zeer hun tweede taal is, als het Nederlands onze tweede taal is. Ten tweede is het Fries eenvoudigweg onze taal, de taal waar we mee zijn opgegroeid en waar we ons het meest nauwkeurig in kunnen uitdrukken. Ik schrijf niet om de taal te behouden, maar ik zou wel mijn kind, mocht ik het ooit krijgen, ook al wordt het buiten Friesland geboren, in het Fries opvoeden.”  

Kwaliteit

Zowel Tsead als Hein Jaap zijn positief in hun oordeel als het gaat over de kwaliteit van de Friese poëzie, ook als die vergeleken wordt met het werk van generatiegenoten uit Holland.

Tsead Bruinja vertolkt het zo: “ Dichters als Elmar Kuiper, Abe de Vries en ook Hein Jaap hebben een aantal gedichten geschreven die me even dierbaar zijn als hoogtepunten uit het oeuvre van Tonnus Oosterhoff, Martin Reints en F. van Dixhoorn. De jonge Friese dichters experimenteren misschien nog niet even veel met versvormen en taalgebruik als Arjen Duinker of Tonnus Oosterhoff, maar dat is maar één aspect van een levendige literatuur of een goed gedicht.”

Tot slot, jonge Friese dichters zijn uiteraard ook op het world wide web actief, maar hoe groot is de rol van de internettijdschriften en weblogs volgens Bruinja & Hilarides?

Tsead Bruinja: “ Dat ligt aan de persoon. Internettijdschriften als Farsk en Doar leveren een belangrijke bijdrage aan het literaire klimaat. Ze bieden een podium aan nieuwe schrijvers en brengen de lezers op de hoogte van nieuwe boeken en activiteiten. De weblogs en forums fungeren vaak meer dan roddelrubrieken en als plekken om persoonlijke fetes uit te vechten. Ik lees er een aantal, maar kan niet zeggen dat ik er veel mee kan. Het is meestal vermakelijk wat er op gebeurt, maar soms ook stuitend. Dat Abe de Vries wordt aangevallen omdat hij de poëzie van Kiestra onder de aandacht brengt en nuances in het beeld van deze dichter probeert aan te brengen, is volstrekt belachelijk.”

Hein Jaap voegt hier nog aan toe “dat poëziekritiek één van de moeilijkste literaire disciplines is. ” En dat “ Goede poezie-critici zijn dun gezaaid. Maar in Friesland wordt serieus omgesprongen met het bespreken van dichtbundels. Je kunt je wel afvragen of de afstand tussen de bespreker en de besprokene altijd groot genoeg is. Maar dit is altijd en overal een probleem omdat de literaire wereld een kleine is.”

(bron: De Friesland Post)

terug naar boven


04-07-2005

Ik wie der ek - in de rubriek Vrije regelval

door Guus Middag

‘Een mooie regel,' las ik, toen ik het boek opensloeg. Het was de titel van een gedicht. Het begon zo: ‘De wolken glazenwassen Gods sterrekijker, / dat vond het mannetje wel een mooie regel.'

Ik ook, al weet ik niet eens helemaal zeker of ik hem begrijp. Ik stel me voor dat met Gods sterrenkijker de maan is bedoeld: de ronde vorm is het uiteinde van een denkbeeldige telescoop waarmee God ergens boven ons in zijn eigen heelal naar de sterren kijkt.

Richt hij zijn kijker op ons, dan zien wij de vollemaanvormige lens ervan.

Soms zien we de maan niet goed. Dan is het nevelig, of bewolkt. Als de wolken dan voor de maan wegtrekken is het net alsof er een spons over het glas heen en weer gaat en, als de wolk weg is, de maan schoon en streeploos achterlaat.

Een eigenaardig beeld, ook nog eens eigenaardig geformuleerd, met dat rare werkwoord ‘glazenwassen' dat nooit op deze manier (ik glazenwas, jij glazenwast, de wolken glazenwassen) gebruikt wordt.

We kunnen ons voorstellen dat het mannetje ermee in zijn schik was. En dus ook dat ‘het mannetje graag dichter wilde worden'. Hoe doe je dat? ‘Hij liep al over straat met een schrift / en keek met artistieke ogen in het rond.'

Dan kan je, als je geluk hebt, de mooiste dingen zien. ‘Het uilenbord is ongedurig en blinde goden / stampen door bloed van een stervende zon.' Kosmische praat valt ons mannetje in. Bij het bloed van een stervende zon zien we een zonsondergang, maar wat doen die blinde goden erbij, en wat is een uilenbord ook alweer? Een uilenbord, of oelebord, is een klein driehoekig raam van een dakschild, verticaal aangebracht, veelal geornamenteerd en derhalve dienend als versiering, typisch voor Friese boerderijen, leert het woordenboek.

En zo'n klein driehoekig dakschildraam zou ongedurig worden?

Het kan. Alles kan bij een pas geboren dichter. Hij moet er zelf bijna van huilen, van zoveel inspiratie die hem toevalt zonder dat hij ervoor hoeft te betalen: ‘Tranen waren dichtbij toen hij deze woorden / gratis doorkreeg van de hogere machten...'

Het mannetje gedraagt zich een beetje als de jonge dichter in het gedicht van Gerrit Komrij, die net een briefje heeft ontvangen van een letterkundig tijdschrift waarin hem meegedeeld wordt dat het blad ‘eerdaags' enige van zijn verzen zal plaatsen. ‘Heel zijn leven werd nu anders. / Hij ging doen alsof hij grote / mensen hoogstpersoonlijk kende.' Het gedicht is tot hier een prozaïsch geval, zonder rijm, maar dat gaat nu opeens veranderen: ‘Hij zei stad wanneer jij blad zei. / Hij zei held wanneer jij speld zei. / Hij zei ach wanneer jij dag zei. / En daarvan wilde hij leven!'

Ook hier wordt de geboorte van een dichter beschreven, en ook hier gaat dat met lichte spot gepaard. Ook ons mannetje weet precies hoe hij zich moet gedragen, nu hij door de hogere machten tot dichter is geslagen: ‘Dichters die drinken veel en zijn aan de drugs, / dus het mannetje ging naar coffeeshop en kroeg.' Het is helemaal volgens het boekje. ‘Niet vergeten dat hij eenzaam wezen moest!' houdt hij zichzelf in de slotregel voor. Dichters horen eenzaam te zijn, dus daar moet een beginner goed zijn best voor doen.

Ik kwam deze regels tegen in Droom in blauwe regenjas, een bloemlezing uit het werk van 23 jonge Friese dichters. ‘In moaie rigel' is een gedicht van Cornelis van der Wal (1956), die tot nu toe vier bundels schreef, in het Fries. Hij is opgenomen met zes gedichten. Hij heeft dus meer geschreven dan die 1 à 2 toevallig goed gelukte mooie regels die de hogere machten hem gratis aanreikten.

Een vlotte bouwer van sonnetten is hij niet, en ook geen zanger van lange lyrische ontboezemingen. Hij is eerder rafelig, roestig, hortend en stotend.

Bijvoorbeeld zo: ‘Daar is de zon, hier is de ruit / ik kus mijn heilige buik.' Zo gaat het verder: ‘Eten en drinken moet mijn tijdelijk lijf / en mijn slurfje is weer stijf.' Het klinkt grappig, als de dagdroom van een levensgenieter, maar daarop volgt dan deze lugubere waarneming: ‘Achter de wolken trillen schuwe ruimteschepen, / daar wachten onze broeders, met vreemde koppen.'

Het geheel heet dan wel leuk ‘Mijn slurfje in de ruimte', maar er hangt een dreigende sfeer omheen.

Is dit het wereldbeeld van iemand die zich vervreemd voelt? Is het een angstige droom, een visioen, een geval van dronkemanswaanzin? In ‘Romance' vertelt Van der Wal over de zware kater en het geheugenverlies nadat hij de avond tevoren stomdronken de kroeg is uitgelopen. De volgende dag zijn ze ‘in mijn waterhoofd [...] aan het dreggen naar jouw adres.' Grappig, om juist dan van een waterhoofd te spreken.

Vreemd, de gewaarwording dat niet hijzelf, maar anderen in zijn geheugen aan het graven zijn.

Voor dit soort associaties heeft Van der Wal veel gevoel. Er zit altijd wat kortsluiting tussen zijn beelden. ‘Het klamme gelaat van een zielige kaas aan de hemel': dat zal wel een beeld zijn voor een bleke, in nevelen gehulde volle maan. Die ‘maakte reclame voor de zon'. Dat kan een verrassende manier zijn om te zeggen dat de maan beschenen werd door de zon. Of is het een verwijzing naar een reclamebord, zo'n maanrond geel uithangbord voor een biermerk, meestal aan de gevel van een kroeg? Dan zijn er ook nog lantaarnpalen, gebogen over het water, ‘net als reigers', op zoek naar ‘spiegeleten'. Alle formuleringen zijn bijzonder. Die lantaarnpalen schijnen in het water alsof ze ‘met oranje ogen voor cycloopje willen spelen'. Het klinkt allemaal alsof het ter plekke verzonnen wordt, maar toch loopt er tussen al die beelden (gelaat, spiegel, oranje ogen, cycloop) een dunne betekenislijn.

Aan het eind meldt de dichter zich. ‘Ik was er ook', zegt hij, alsof hij daar zojuist tot zijn verbazing achter is gekomen.

Er was iets met een maan, en water, en lantaarns en vermoedelijk ook wel iets met drank en sjokken langs de straten. En er was nog iets, wat was het ook alweer? Daar schiet het de dichter weer te binnen. ‘Ik wie der ek.'

Ik was er ook. Nogal wiedes. Wie anders?

Zonder hem hadden we nooit de blauwe drek en de bleekgele klamme kaas gezien, en evenmin het oranje lantaarncycloopje.

(bron: NRC, 01-07-2005)

terug naar boven


09-05-2005

Het bestaan scherp in de neusgaten

door Remco Ekkers

Misschien moet je eerst in de taal van je jeugd gaan schrijven om de bron van je poëzie te vinden. Zo is het gegaan met Matty de Vries. Bij Tsead Bruinja vond ik vroeger zijn Friese gedichten beter dan de Nederlandse, maar dat is niet meer vol te houden. Matty schreef eerst in het Nederlands. Door terug te keren naar haar moedertaal heeft zij een diepere laag aangeboord. Hiervan is in Droom in blauwe regenjas nog niet veel te merken, want zij is in de nieuwe bloemlezing van Friese poëzie en Nederlandse vertaling vertegenwoordigd met maar één gedicht, met de opgewekte titel 'Voort, bestaan!' Dat valt de samenstellers Tsead Bruinja en Hein Jaap Hilarides niet kwalijk te nemen. Van Matty de Vries is nog geen bundel verschenen, maar let op, die komt. Ik ben benieuwd of het een Friese of Nederlandse bundel wordt.

Tien jaar geleden verscheen Spiegel van de Friese poëzie, de canon van 500 jaar Friese poëzie. Reden voor Bruinja en Hilarides een nieuwe selectie te maken met debutanten van na 1990. De enige dichter die ook in de Spiegel stond, Cornelis van der Wal, is waarschijnlijk opgenomen omdat zijn toon goed past in de sfeer van de nieuwe bundel. Die sfeer wordt bepaald door een voorkeur voor het absurde en muzikale vers. Het is dan ook geen toeval dat er van Anne Feddema een gedicht met opdracht voor Kurt Schwitters is opgenomen en een gedicht met opdracht voor James Ensor; dat Eric Hoekstra een gedicht leverde 'dat als een dief in de nacht kwam aansluipen, bij me inbrak, mij met pen en blocnote op bed smeet en me nam'; dat Albertina Soepboer een variatie op 'Fisches Nachtgesang' , maar dan met woorden, leverde, waarin Van Ostaijen èn Lucebert meeklinken.
De jongste dichter Hidde Boersma (1980) doet een spottende oproep om een nieuwe leider, iemand die ons redt uit de verwarring.

DE ROEP OM DOEDE

Er moet een Doede komen
die gewoon een visje eet
zonder gevoel of gedoe

Er moeten Doedes komen
die rechtdoor gaan
omdat het ze niets schelen kan

Er moet een Doede komen
die de Doedes roept

Het doet vertaler, kiezer en nawoordschrijver Tsead Bruinja denken aan het futurisme van Chlebnikov en Majakovski.

Sito Wijngaarden (1979) roept om 'de dode vogel'.

LANDSCHAP HERFST

Waar blijft de nachtkaars?
nevellicht over
schuw kinderland

Aangewaaide kim tekent
vervloeid driekleurig
zonder titel

Een roep om de dode vogel

Mij lijkt het roepen om Doede en de dode vogel nogal onvruchtbaar en weinig belovend. Dan hoor ik liever het VOORT, BESTAAN! of een regel als 'Het bestaan scherp in de neusgaten' van Arjan Hut (1978) in een gedicht over de eerste ruimtehonden Bjelka en Strelka.

Wat is er typisch Fries aan de gedichten van de jonge generatie? Is er meer dan de taal die ze onderscheidt van de Nederlandse dichters?
Een opmerkelijk geluid kwam van Abe de Vries(1965), vertegenwoordigd in deze bundel met drie gedichten. Hij sprak onlangs op een middag gewijd aan een dichter van een vroegere generatie, Douwe Kiestra (1899-1970), een traditionele dichter van de Friese ruimte. Abe zei daar - ik citeer uit de Leeuwarder Courant - :

'Als de Friese literatuur zich niet genoeg meer onderscheidt van de Nederlandse, dat wil zeggen, als alleen de taal nog het onderscheidende element is, dan is er niets meer om te communiceren. Zo'n literatuur sterft.' De Vries pleitte voor poëzie over het Friese landschap en wat daarmee samenhangt. Als een kleine literatuur wil overleven, zal zij het eigene niet moeten onderdrukken, maar juist benadrukken. Friese dichters moeten zich meer bekreunen om eigen wortels. Dat klinkt nogal nationalistisch.

Abe de Vries schrijft: 'dit land is ruimte / tijd die teken wordt / -of denk je je herinneringen vergeefs... // hier kan over water niet worden gelopen / hier komt de knuist van het werkwoord / net wat harder aan // hier zijn de borsten bloter / de liefsten liever / de doden doder'
Nu dan in het Fries:

dit lân is romte
tiid dy't teken wurdt
-of tinkst dy dyn oantinkens fergees...

hjir kin oer wetters net rûn wurde
hjir komt de knûst fan it tiidwurd
justjes hurder oan

hjir binne de boarsten bleater
de leaven leaver
de deaden deader

Hebben Bruinja en Hilarides ruimte gegeven aan 'eigentümliche' poëzie? In zijn nawoord realiseert Bruinja zich dat er zelfs 'voor de Friese taal als thema in deze bloemlezing geen noemens waardige rol (is) weggelegd.' (Hij maakt een uitzondering voor Albertina Soepboer, Abe de Vries en zichzelf, maar nalezend zie ik dat nauwelijks.) 'Dit zou kunnen betekenen dat de dichters maar matig betrokken zijn bij hun moedertaal, maar wellicht geeft het ook aan hoeveel vertrouwen zij hebben in die taal, die in het gedicht niet geprezen of geproblematiseerd hoeft te worden.'

Je kunt er ook uit opmaken dat de Friese taal nu eenmaal de brontaal is van deze dichters, dat hun emoties vanzelfsprekend in het Fries worden verwoord, maar dat zij op de eerste plaats dichter zijn en wellicht liever in een 'grotere' taal willen spreken om bijvoorbeeld meer (en andere?) lezers te bereiken. Als we naar de ontwikkeling van Bruinja's dichterschap kijken, is dat misschien wel het geval. Hij zou in een Engelse omgeving in het Engels schrijven. (Bruinja studeerde Engels, maar dat is wat anders dan je vanzelfsprekend in het Engels bewegen.)

En hoe is het met de ruimte?

De provincie Friesland is ontegenzeggelijk de plek waar veel gedichten zich afspelen: open natuur, meren en sloten, weilanden, vogels, melkvee, het boerenbedrijf, het schaatsen. De jeugd van veel dichters werd er door bepaald; zelfs iemand van de zeventiger jaren speelde nog in het hooi en hielp de koeien verweiden. Hoe dat wordt met dichters van de eenentwintigste eeuw? Friesland lijkt voorlopig niet op de randstad, dus de ruimte en het water zullen nog wel een paar decennia hun rol spelen. De taal? Ach, deze eeuw blijft het Fries bestaan. Er groeien kinderen op in het Fries en zij zullen, als zij beschikken over dichterlijk talent, in het Fries schrijven. Hoe lang nog? Ach, tenslotte zal ook het Nederlands op den duur verdwijnen.

Ondertussen is Chretien Breukers op internet zeer enthousiast over de bundel: '...
Breukers vindt het Fries zangerig en nurks. Zangerig zeker, niet in de laatste plaats door de vele tweeklanken en zelfs drieklanken. De lezer kan toehoorder worden door te surfen naar www.droominblauweregenjas.nl. Hij of zij kan de dichters zien en horen. Bovendien ziet hij dan hoe de nieuwe dichters, Fries of niet, het nieuwe medium bespelen en het publiek naar zich toehalen. Wat zou Douwe Kiestra daarvan vinden? Zelfs Anne Wadman zou een sarcastische opmerking niet kunnen onderdrukken. Of zou hij jaloers zijn? Die Bruinja flikt het toch maar!
Overigens moet ik waarschuwen: je bent zo maar een middag kwijt als je die url opzoekt. Wie kan zich dat veroorloven? Het medium nodigt uit tot zappen, maar ja, hoe wordt een bundel gelezen? (Deze bundel ziet er mooi uit en het is een genoegen hem in de hand te houden, te voelen, te openen en te lezen.) Dan wordt er toch ook gebladerd en soms slordig gelezen? De verschillen tussen nu en toen zijn niet echt groot: de dichters bezingen hun land, hun liefde, twijfel, angst, zorg, genoegens, zoals altijd. Voor de lezer/kijker is er in elk geval één wezenlijk verschil: het informatie-aanbod is (te) overweldigend.

Fries leren? Waarom niet? Er is een rijke literatuur in die taal.
Er zijn mensen die Italiaans leren alleen om Dante te kunnen lezen. Het Fries is voor een Nederlander heel wat gemakkelijker om te leren. Deze bloemlezing zal, net als de

Ondertussen is het inderdaad opmerkelijk dat er zoveel vitale, talentvolle en ambitieuze dichters komen uit het Friese, die (ook) schrijven in hun moedertaal.
De laatste strofe van het gedicht (van Albertina Soepboert) waaraan de titel is ontleend, gaat zo:

Moannen baarnt it bêd fan dream.
De kranen jouwe gjin wetter, de kast
falt om. De binnenwrâld núnderet.
Mei de rêch tsjin de kachel fyn ik
stille kaaiwurden yn in oare taal.

(Maanden brandt het bed van droom.
De kranen geven geen water, de kast
valt om. De binnenwereld neuriet.
Met mijn rug tegen de kachel vind ik
stille sleutelwoorden in een andere taal.)

Stille sleutelwoorden in een andere taal. Welke taal? De taal waar het om gaat.

(bron: De Poëziekrant)

terug naar boven

26-03-2005

Recensie DVD in Meander

door Joop Leibbrand

Oktober vorig jaar verscheen bij Uitgeverij Contact en Uitgeverij Bornmeer een tweetalige bloemlezing met werk van 23 Friese dichters: Droom in blauwe regenjas / Dream yn blauwe reinjas . Omdat nogal wat van de opgenomen dichters succesvol zijn in het podiumcircuit, is er nu een DVD die daarop inspeelt en waarop van alle dichters de voordracht te zien en te beluisteren is, waar nodig voorzien van Nederlandse ondertiteling. De dichters worden rustig in beeld gebracht, veelal in close up, en opvallend is hoezeer de camera de tijd neemt om de dichters hun ernst te gunnen. De DVD is aardige aanvulling op het boek, maar had natuurlijk al in een eerder stadium gemaakt moeten worden en dan gewoon bij het boek moeten zijn ingesloten. Bij het volgende Friese project dan maar.

DVD Dream yn blauwe reinjas
Wyld Hynder Films, Huins 2005; € 15,-
Informatie: www.wyldhynderfilms.nl
Zie voor het dichtersproject: www.droominblauweregenjas.info/
Zie voor een bespreking van de bundel: Poëzie Kort in Meander 254.

Bron: Meander, http://meander.italics.net/l/

terug naar boven

 

21-03-2005

Waarom “Droom in blauwe regenjas – nieuwe Friese dichters” niet te bespreken is in Pampus

door Joost Baars

1.

Onder leiding van Tsead Bruinja, één van de samenstellers van de bloemlezing “Droom in blauwe regenjas”, heeft Perdu het afgelopen jaar drie avonden gewijd aan Friese poëzie. Een onderwerp waaraan drie avonden gewijd worden, is volgens de Perdu-redactie een belangwekkend onderwerp. Kritiek op het bestaansrecht van de verzameling nieuwe Friese dichters, die bijna allemaal bij ons en onder onze redactionele goedkeuring op de planken hebben gestaan, is van de kant Perdu dus nauwelijks geloofwaardig.

2.

Ondergetekende is bevriend met Tsead Bruinja.

3.

Het Fries is een maar heel kleine taal. Ik bedoel: er zijn maar weinig Friessprekenden – om van Friessprekende dichttalenten nog maar te zwijgen. Toen ik nog in Leiden woonde, zijn er eens twee van mijn gedichten opgenomen in een bloemlezing over vijfhonderd jaar poëzie in Leiden. Dat was nog wel een aardige bloemlezing – ook Hans Lodeizen (studeerde ooit een paar maanden in Leiden) en de Indonesische dichter Rendra (is er ook wel eens geweest) behoorden volgens bloemlezer Ben Walenkamp tot de populatie aan Leiden verbonden dichters. Niet veel later werd ik benaderd voor een bloemlezing hedendaagse dichters in Leiden – een nog beperktere opzet met een dus nog beperktere keuze aan dichters. Godzijdank heb ik daar niet aan bijgedragen, want De Verzameling , zoals het boekje is gaan heten, bevat voor het overgrote deel de autobiografische hobbypoëzie van huisvrouwen, gepensioneerden en werklozen die alleen met grote welwillendheid gelezen kan worden en bijgevolg onmogelijk te onderwerpen aan een kritische beschouwing zonder flauw te worden en de dichters persoonlijk te beledigen.

Er zijn weinig Nederlandssprekenden, maar nog wel een beetje meer dan Friesbetongden. Distilleer uit het Nederlandse taalgebied een boek vol dichters, vol nieuwe dichters, en je krijgt Vanuit de lucht: de eerste generatie dichters van de 21 e eeuw (Passage, 2001). Ook de dichters daarin vergen bij het lezen, uitzonderingen daargelaten, niet zozeer kritische beschouwing, maar vooral welwillendheid.

Laten we zeggen dat het Friese taalgebied vijf keer kleiner is dan het Nederlandse. Maakt dat de gemiddelde Friese poëzie dan ook vijf keer zo amateuristisch?

4.

Fries is voor Nederlandstalige Randstedelingen – voor wie de bloemlezing bedoeld is – poëtisch gezien een leugenachtige taal. Ongeveer zoals het Afrikaans. Mensen kunnen een gedicht van de Zuid-Afrikaanse Ingrid Jonker prachtig vinden omdat verkleinwoorden in die taal zo schattig klinken. Maar neem dit fragment:

Pyltjie geveer in verskiet
liefde verklein in die niet
Timmerman bou aan 'n kis
Ek maak my gereed vir die Niks

Korreltjie klein is my woord
korreltjie niks is my dood

Klinkt misschien lief, zeker ook omdat Ingrid Jonker zo'n lief jong meisje was (en helaas nooit oud is geworden), maar dat is alleen omdat wij Nederlanders het Afrikaans niet voldoende machtig zijn om door het schijnbaar uitheemse en primitieve karakter van de aan het Nederlands verwante taal heen te prikken en daarmee oog te krijgen voor de betekenis die de woorden dragen. En die is allerminst lief of zangerig.

Zoals Tsead Bruinja ook opmerkt in zijn nawoord: “Tijdens optredens van Friese dichters wordt vaak opgemerkt dat het Fries zo mooi en zangerig klinkt. Het publiek verliest zich tijdens zo'n voordracht begrijpelijkerwijs in de melodie. Deze bloemlezing biedt u de mogelijkheid de betekenis van de nieuwe Friese poëzie te ondergaan in al haar diversiteit, humor en ernst.” Let op het woord betekenis . Die gaat dus ook volgens Bruinja gedeeltelijk verloren als het nobele, wilde Fries in botsing komt met het betonnen taalsysteem van de Randstedelijke Nederlandstalige lezer.

5.

Om, de bloemlezing lezende, terug te komen op de vraag uit punt 3: meer nee dan ja. Voor de ja presenteer ik hierbij zomaar wat zinnen uit enkele gedichten in de bloemlezing:

Ik sta voor het dorsschuurvenster,

(Hein Jaap Hilarides)

's Ochtends dolen paarden over een dorstige kwelder

(Remco Kuiper)

Door het hooiland, dat de kleur van de zon had
opgezogen, gingen wij, vogelverschrikkers,

(Willem Schoorstra)

ik op een hooivracht gestoken, wiegend
door greppels, net voor de bui binnen

(Janneke Spoelstra)

Het is natuurlijk prima, nee toe te juichen, als dichters inspiratie vinden in hun omgeving. Maar er is een verschil tussen de manier waarop dat in bovenstaande dichtregels gebeurt, en zoals bijvoorbeeld de in dezelfde bloemlezing opgenomen dichter Abe de Vries het doet in het gedicht Oever . Ook hij probeert het Friese landschap te vangen, maar begint daarvoor bij de omgeving waarin Robert Frost en Langston Hughes hebben geleefd. Hij droomt van dichters, van vliegtuigen, van bruggen, van zaken die hij in zijn omgeving juist niet ziet, en realiseert zich dan:

hier kan over water niet worden gelopen
hier komt de knuist van het werkwoord
net wat harder aan

hier zijn de borsten bloter
de liefsten liever
de doden doder

Als je een willekeurige voorbijganger in de Kalverstraat vraagt waaraan je Friese poëzie zou kunnen herkennen, behalve aan de taal, zou hij zeggen: aan het platteland. De “boerendichters” van hiervoor beantwoorden aan dat cliché, en zeggen daarom eigenlijk niets over dat landschap. Een dichter als Abe de Vries daarentegen schuift de clichés juist terzijde en gaat op zoek naar zijn eigen formuleringen, waardoor je juist bij zijn gedichten zo door dat landschap wordt getroffen.

Tsead Bruinja begint in zijn nawoord bepaald laat aan een poging om de Friese poëzie te karakteriseren aan de hand van andere zaken dan het onvolprezen Friese landschap. Terwijl daar alle reden toe is, want – en nu kom ik bij de nee – net als de Nederlandse poëzie van vandaag is de Friese poëzie in Droom in blauwe regenjas juist erg veelzijdig, veel wereldser en avontuurlijker dan mijn natuurlijk (heel gemeen) niet zomaar gekozen boerendichtregels. Dichters als Albertina Soepboer, Elmar Kuiper, Abe de Vries, Bruinja zelf, en de voor mij ongenaakbare topper uit de bundel: Cornelis van der Wal – door hen is Droom in blauwe regenjas voor de Amsterdammer met dichterlijke pretenties jaloersmakend. Je leest het en je denkt: “Verdomme! Die Friezen! Die kunnen er wat van!” Neem nou deze regel van Van Der Wal:

Het klamme gelaat van een zielige kaas aan de hemel
maakte reclame voor de zon.

Sinkingssykte!!!

6.

Nog even over puntje 4. Zo'n regel als die van Cornelis van der Wal, het maakt niet uit in welke taal je die zet – is eenvoudigweg erg mooi:

The clammy face of a sad cheese in the sky
was promoting the sun.

Das klamme Gesicht eines bedauerlichen Käses am Himmel
machte Reklame für die Sonne.

Le visage moite d'un fromage mesquin dans le ciel
fait de la réclame pour le soleil.

Mooi van muziek, ja, maar ook en vooral van betekenis. Een mooi beeld. Zo van: het is prozaïsch, op een weinig romantische manier nacht – getuige de zielige kaas aan de hemel die de maan moet voorstellen – maar alla, maanlicht is weerkaatsing van zonlicht, dus er moet ergens nog een zon wezen, en die zal ons op enig moment in de toekomst, geen idee wanneer, weer gaan beschijnen.

Want dat was ik vergeten te vertellen: Droom in blauwe regenjas is mooi tweetalig uitgegeven, met de Nederlandse vertalingen consequent naast de Friese originelen afgedrukt. En waar de auteur niet zelf voor een vertaling heeft gezorgd, hebben Bruinja en Jabik Vermaas hun adequate vertalerspen ter hand genomen.

7.

Resumerend hebben we dus een inhoudelijk reeds medeplichtige redactie, een persoonlijke loyaliteit van de criticus met één van de te bekritiseren bloemlezers, een te mooie taal, een teveel aan interessante dichters met goede gedichten, aan veelvormigheid, aan avontuurlijkheid en ook aan kwaliteit om een echt kritische beschouwing te kunnen schrijven over Droom in blauwe regenjas . Ja, het nawoord: iets minder mest en iets meer poëzie graag. Maar dat is één zin, en nog lang geen recensie. Bovendien moet je eerst door veel mooie poëzie heen waden vooraleer je bij het nawoord terecht komt.

8.

Waarom schrijf ik die nummertjes nog altijd op? Alsof ik nog aan een opsomming van argumenten bezig ben…

9. Ach, krij de sinkingssykte!

Joost Baars (1975) is dichter, perdist en recensent bij deRecensent.nl. Hij publiceerde gedichten en essays in Nymph, Krakatau en Lava. Bij het literaire tijdschrift Lava was Baars ruim twee jaar betrokken als redacteur.

bron: Pampus

terug naar boven


15-03-2005

Tweetalige bloemlezing jonge Friese dichters

door Henk van der Veer

HOMMERTS- ‘Droom in blauwe regenjas', is de titel van een bloemlezing met daarin werk van ‘nieuwe Friese dichters'. Een tweetalige bundel, in de beide rijkstalen Fries en Nederlands. De bundel is samengesteld door twee jonge Friese dichters, Hein Jaap Hilarides (1969) en Tsead Bruinja (1974). Laatstgenoemde heeft ook een nawoord geschreven. Het prachtig uitgegeven boek is uit gegeven door Contact Amsterdam/Antwerpen en Utjouwerij Bornmeer Ljouwert.

De eerste kritieken op de bundel zijn zeer lovend. Lees maar eens wat recensent Chretien Breukers over de bundel schrijft: “De bloemlezing sleep ik nu al weken met me mee. In de trein, in de bus, op de wc, ja zelfs in bed zit of lig ik erin te lezen. Werkelijk waar, je zou willen dat er vaker van deze bloemlezingen verschenen, maar ja, het kan niet altijd feest zijn. Op een gegeven moment ga je je zelfs afvragen waar de Friezen die geweldige dichters allemaal vandaan halen. Het is gewoon niet normaal, zoveel goede, relatief jonge dichters op zo'n klein taalgebied. Het is jaloersmakend.”
‘Zou het een paar onsjes minder mogen zijn?' reageerde een wat oudere Friese dichter enigszins zuur op deze kritiek.

De beide samenstellers van de bundel noemen hun boek ‘een brede tweetalige bloemlezing', ‘waarin' zo gaan ze verder, ‘kennis gemaakt kan worden met het spannende, vrolijke en soms weemoedige werk van de nieuwe Friese dichters'.

Wie zijn die ‘nieuwe Friese dichters'? Tsead Bruinja schrijft in zijn nawoord: “Er werd gekozen uit het werk van dichters die met een bundel debuteerden na 1990 en die, met uitzondering van Cornelis van der Wal, niet opgenomen waren in de ‘Spiegel van de Friese poëzie'.”

Die ‘Spiegel van de Friese poëzie', een historische bloemlezing van Teake Oppewal en Pier Boorsma, werd in 1994 uitgegeven. Het gaat mij te ver om deze ‘Droom in blauwe regenjas', als opvolger van de ‘Spiegel' te noemen. De bundel van Bruinja en Hilarides is niets meer en niets minder een overzicht van wat de debutanten na 1990 in de Friese poëzietuin te bieden hebben. En dat is niet gering, want er staan werkelijk prachtige verzen in dit boek. De bundel ontleent de titel aan een strofe aan het vers ‘Cantus in memory of language for dictionaries and bell':

Dan gaat de bel en staat de droom
op de stoep. Ik huiver. Ze draagt
een blauwe regenjas waaronder borsten
zich laten bekijken. Zand trekt op
de vloer onbekende sporen. Ze lacht.

Er zijn maar liefst acht verzen van Albertina Soeboer ( 1969) in de bundel opgenomen. De samenstellers verantwoorden nergens waarom ze van bijvoorbeeld Soepboer acht en van een andere veelbelovende dichter zoals Arjan Hut maar 1 vers hebben opgenomen.

Is er nu inhoudelijk iets wat de opgenomen dichters in deze bundel bindt? Tsead Bruinja schrijft: “Een uitgesproken poëticaal programma bestond er niet toen er er aan het lezen werd begonnen, maar achteraf bezien blijkt uit deze keuze een lichte voorkeur voor het absurde en het muzikale vers- wat niet wil zeggen dat alle gedichten in deze bloemlezing aan die omschrijving voldoen. Ook voor somberheid en het betere denkwerk kunt u dit boek ter hand nemen.”

Even boekhouden. In de bundel is werk opgenomen van 23 dichters. Vijf vrouwelijke en 18 mannelijke dichters zijn vertegenwoordigd. De jongste dichters zijn geboren in 1980 en de oudste poëet zag het eerste levenslicht in 1954. Albertina Soepboer is met acht opgenomen verzen het prominentst aanwezig, gevolgd door Tsead Bruinja en Cor van der Wal met ieder zes opgenomen gedichten. Elf dichters (m/v) moeten genoegen nemen met 1 opgenomen vers.

Om het absurdistische karakter te illustreren haal ik hier één van de opgenomen verzen van Cor van der Wal aan:

Mijn slurfje in de ruimte

Daar is de zon, hier is de ruit,
ik kus mijn heilige buik.

Eten en drinken moet mijn tijdelijk lijf
en mijn slurfje is weer stijf.

Achter de wolken trillen schuwe ruimteschepen,
daar wachten onze broeders, met vreemde koppen.

Wat mij o.a. opvalt bij het lezen van de bundel is dat de meeste jonge dichters de vrije versvorm gebruiken. Klassieke vormen zoals het sonnet zijn duidelijk ondervertegenwoordigd in deze bundel. Parlando-achtige verzen zoals die van Nyk de Vries zijn geen uitzondering en dergelijke verzen zijn amper te onderscheiden van kort proza. Oordeel zelf:

Clown

We zaten met z'n allen rond de grote tafel in de
kantine en keken uit over het parkeerterrein dat
langzaam verdween onder een grote witte
sneeuwdeken. Intussen dronken we koffie en
werden er grapjes gemaakt. Tot er plotseling een
half afgeschminkte clown langsliep door de gang.
Sam staarde de figuur verbaasd na en riep lachend:
‘Zagen jullie dat?' Jelle schudde zijn hoofd, sloeg
zijn verbaasde buurman hard op de schouder en
zei; ‘Nee Sam jongen, dat zag jij alleen. Jij was echt
de enige die dat zag.'

Prachtige verzen, uiteraard een subjectieve opmerking, vind ik die van Anne Feddema. Bij het schrijven van zijn poëzie heeft de dichter uit Leeuwarden zich laten inspireren door componisten en schilders zoals Schwitters, Ensor en Mozart.

Jammer dat achter in de bundel geen plaats is ingeruimd voor biografische gegevens over de dichters. De lezer moet het doen met het werk van de dichters. En dat is goed, heel goed in een prachtig vormgegeven bundel. Hulde Hilarides, Bruinja en uitgevers!

Bron: Sneeker Nieuwsblad, 14.03.2005

terug naar boven

 

11-03-2005

In dream dy't útkommen is

troch Piter Boersma

De bondel

In dream dy't útkomt. It docht him wolris foar sûnder dat men der wat foar hoecht te dwaan, mar faker is it sa dat men sels in triuwke meijaan moat, meastentiids lykwols moat der foar bealge wurde. Hoe sit dat mei it trochslaand súkses fan de blomlêzing Droom in blauwe regenjas - Dream yn blauwe reinjas?

Yn de blomlêzing stiet Fryske poëzy fan dichters dy't nei 1990 debutearre ha. Op de achterflap stiet it, de titel jout it oan, dizze blomlêzing is yn earste ynstânsje ornearre foar de Nederlânsktalige lêzer. Dat wurdt ek dúdlik troch de yndieling fan it boek - rjochts de Nederlânske oersetting, links it Fryske orizjineel - en it feit dat it neiwurd allinne yn it Nederlânsk steld is. Net foar neat wurdt in link lein mei de yn 1994 útkommen Spiegel van de Friese poëzie, dy't in byld jout fan de Fryske poëzy fan de 17 e ieu ôf. Mar dy blomlêzing hat gjin Fryske ûndertitel en dizze Droom /Dream wol. De bondel wol tagelyk in presintaasje wêze fan de nijste dichters oan it Fryske publyk. Hiel tûk is dus besocht om twa miggen yn ien klap te slaan.
Wêrom is de bondel in trochslaand sukses? It is fansels net foar neat dat der no in nije suksesfolle blomlêzing útkommen is of útkomme koe. Der binne de ôfrinne jierren in hiele protte nije dichters opstien dy't kwaliteit biede. Dat ynspirearret en motivearret om der wat fan sjen te litten. De keunst is dan fansels noch wol om in goeie en oansprekkende kar te dwaan. De bondel is gearstald troch Tsead Bruinja en Hein Jaap Hilarides. Yn in ynterfjoe hat Bruinja, de inisjatyfnimmer, sein, dat er Hein Jaap Hilarides frege hie om't se in tige ferskillende smaak hiene en it faak ek oer de kwaliteit fan in gedicht ûniens wiene. Se ha in skoft tagelyk yn 'e redaksje fan Hjir sitten, dat ik kin it befêstigje. It tsjûget der fan dat fan it begjin ôf oan net oer ien nacht iis gien is. Dat Bruinja ta syn ferrassing konstatearje moast dat se it by it selektearjen faak iens wiene, docht dêr neat oan ôf. Doe't wy it dêr ris oer hiene, foege Bruinja der oan ta, dat Hilarides noch folle stringer west hie as hysels. Ien en oar hat, sjoen de ûntfangst troch de krityk, laat ta in blomlêzing mei in oansprekkende rige gedichten.
Oer de opnommen gedichten en de oersettings bûch ik my fierder net. De oersettingen dogge de orizjinelen rjocht en de gearstallers ha op himsels in adekwate kar makke. Ik wol al de opmerking meitsje dat ik fyn, dat guon fan de dichters dy't mar mei ien gedicht ferstjintwurdige binne wat te min romte taskikt krigen ha. Soks hat fansels net allinne mei kwaliteit te meitsjen, mar ek mei smaak en it oanjaan fan in rangoarder: de Droom/Dream is ek te beskôgjen as in troch Bruinja en Hilarides fêststelde ‘ranking' anno 2004.

It neiwurd

De bondel hat gjin foar- mar in neiwurd. As de lêzer it boek iepen slacht is dêr fuort it earste gedicht, hy wurdt earst net opskipe mei de poëtika fan de gearstallers of in kader, hy wurdt net by de tomme heind. No falt in blomlêzing as dizze, dy't it moai brede fjild fan de Fryske poëzy fan 'e lêste jierren bestrike wol, ek net te ferienigjen mei in spesifike poëtika. Mar wêrom't foarôf net mei poëtikale en stjoerende opmerkingen struid wurdt, makket dat neiwurd ymplisyt dúdlik. Utlieder Tsead Bruinja kiest foar in yndividuele benadering, it giet om 'e yndividuele dichters, om de gedichten op harsels. En as er dêrnêst hiel foarsichtich in pear lyntsjes oantsjut, dan docht er dat sûnder konklúzjes te lûken. Hy seit bygelyks net: sjoch lêzer, dat is typysk foar de Fryske poëzy, dêryn ûnderskiedt de Fryske poëzy him no fan de Nederlânske en alle oare en dat makket de Fryske poëzy, los sjoen fan 'e kwaliteit, krekt foar jimme ynteressant. De tindins fan de besprekken wat dat oangiet, is almeast: ôfsjoen fan it feit dat it yn it Frysk is, bestiet der gjin Fryske poëzy. Mar dochs ha, sa't ik it sjoch, Bruinja syn lyntsjes de bedoeling om wat labels op 'e Fryske poëzy te plakken en in profilearring foar de Nederlânske poëzie oer te suggerearjen. Ien label is dêrby net nij en it wurdt suver brûkt as in oerkoepeling: de oanwêzichheid, al of net op 'e foargrûn, fan it Fryske plattelân en de Fryske boerewrâld. Ja, noch altyd. In oar label dat him oantsjinnet is dat fan it absurde en it groteske. It is terjochte en miskien wol hiel opsetlik dat Bruinja dêr frijwat omtinken oan jout: yn dy sfear hat de Fryske poëzy leau ik mear te bieden as de Nederlânske en dat dan ek noch mei sokke unike dichters as Anne Feddema en Cornelis van der Wal.
Yn dat ferbân is in opmerking achterôf yn it neiwurd nijsgjirrich: ‘Een uitgesproken poëticaal programma bestond er niet toen er aan het lezen werd begonnen, maar achteraf blijkt uit deze keuze een lichte voorkeur voor het absurde en het muzikale vers.'
It is fêst krekt de opfallende oanwêzichheid fan it absurde (en muzikale) by guon fan de bêste dichters, dy't de blomlêzers stjoerd hat. Ut ynterfjoes mei Bruinja en Hilarides waard ommers dúdlik dat binnen it gehiel fan wat him sa stadichoan ôfspegelet Cornelis van der Wal, hoewol't dy al yn de Spiegel stiet, beslist wol in plakje ha moast yn dizze Droom/Dream . Aggie van der Meer koe om dy reden wol mist wurde. In stroffelstien foar har, se is fan 1927, wie ek it leeftiidskritearium fan fyftich, mar as se yn it hert fan it plaatsje past hie, wie dêr miskien wol oerhinne stapt.
Wat spitigernôch net falt yn Bruinja syn neiwurd (as er oer it reedriden hat leit it foar it gripen) is it begryp ‘mytysk', want dat is sûnder mis in geskikte kaai om de Fryske poëzy fan hjoeddei ris mei te iepenjen: yn ferbân mei it plattelânsferline fan al dy dichters, yn ferbân mei de Fryske skiednis, yn ferbân mei it brûken fan it Frysk, yn ferbân mei it gebrûkmeitsjen fan klassike myten. Wat it brûken fan it Frysk oangiet wol ik ien aspekt neame: it ferskynsel dat it brûken fan saneamd ‘moai' Frysk (yngreven Fryske wurden en idioom) oansjoen wurdt foar in goed middel om goeie poëzy te skriuwen: ‘moai' Frysk is al moaie poëzy. Mar dat is in myte dêr't al hiel wat Fryske dichters it slachtoffer fan wurden binne.

PR-kampanje

Om it belang fan Droom yn blauwe regenjas goed oan te jaan is it nedich om ek, of miskien wol krekt, omtinken te jaan oan alles wat der om it ferskinen fan de blomlêzing hinne op tou set is. Gearstaller Tsead Bruinja organisearret al jierren poëzymanifestaasjes, hy treedt sels in protte op, benammen bûten Fryslân, want hy betsjinnet him as dichter ek fan it Nederlânsk, hy beskikt oer in geweldich netwurk yn it literêre sirkwy, prima kontakten mei de parse en it brûken fan it ynternet hat er yn 'e fingers. Dat hat er allegear ynset om de ‘Droom' en dêrmei de opnommen dichters te promoaten. De Droom/Dream hat it omtinken fan 'e grutte lanlike media krigen, mar ek fan de lytsere mear spesifike. I n wikseljende ploech dichters út de bondel hat sûnt it boek ferskynd is al op withoefolle plakken bûten en yn Fryslân in Droom/Dream- jûn fersoarge. En dy toernee fan komsa giet noch hieltyd troch. De presintaasje is op dy jûnen perfekt. Sa lêze de dichters foar in Hollânsktalich públyk bygelyks yn it Frysk foar en ferskynt op in skerm de tekst tagelyk yn it Nederlânsk. Foar de ferkeap fan de bondel dogge sokke jûnen fansels fertuten, mar it is ek foar dichters in perfekte pr en dêrnêst sûnder mis hiel stimulearjend.
En dan is der noch de prachtige webside www.droominblauweregenjas.info . Dêrop kin men ynformaasje fine oer de bondel en de toernee der omhinne, mar binne ek alle opnommen dichters te sjen en te hearren en wurdt achtergrûnynformaasje jûn oer de Fryske taal en literatuer.
De Droom is net allinne in slagge boek, mar ek in slagge pr-projekt foar de Fryske dichtkeunst wurden. It is sûnder mear formidabel wat Bruinja delset hat. De ambysje dy't it projekt sjen lit hat de Fryske literatuer breanedich.

Kriuwerij

It bewiis dat de Droom in suksesferhaal neamd wurde mei, wurdt ek levere troch de kriuwerij dy't der om hinne ûntstien is. As it neat foarstelde hoegde gjin mins him der ommers drok om te meitsjen.
Yn de bondel stiet gjin wurk fan Eeltsje Hettinga en dat wylst de gearstallers, sa't se witte litten ha, yn gedachten hiene om fan him de topleveransier te meitsjen. Troch Bruinja is sein, dat Hettinga in betingst foar opnimmen yn 'e bondel hie: hy woe Bruinja syn neiwurd yn 't foar lêze. Doe't dy dat wegere, wie it oer. Hettinga hat in oare lêzing: it soe te meitsjen ha mei it feit dat Utjouwerij Bornmeer, ien fan de útjouwers fan de Droom , him net mear yn harren fûns ha woene, dat wol sizze de gearwurking mei him opsein hiene. Op it ynternet tydskrift Farsk ( www.farsk.nl ) wurdt dêr op 't stuit in oarloch oer út striden, dêr't Jan en alleman oan meidocht. Aardich ûnferkwiklik, dat wol, mei beskuldigingen fan ligerij en oproppen om no einlings mei de wierheid foar it ljocht te kommen. Op 'n stuit kaam ien fan de meidoggers oan de mail-polemyk, Huub Mous, ta de fersuchting, dat de saak hast besljochte wurde moast, want dat de oarloch oars skea dwaan soe oan de Droom . Dat falt wat ta tink ik. De lju waans namme ‘besmodze' wurdt, sille it smoar wolris yn hawwe, mar dat giet wol wer oer.
In ‘bomke' dat ûnskeadlik makke wurde koe, wie it feit dat Arjan Hut der min oer te sprekken wie dat der mar ien gedicht fan him opnommen wurde soe en dan ek noch net iens in gedicht út syn bondel. It skynt dat er op it punt stien hat om gjin tastimming foar opnimmen te jaan. Hy hat, tink my, terjochte it smoar yn hân, mar himsels by einsluten gelokkich net yn 'e fingers snijd troch de hoarnen yn 'e wâl te stekken: hy stiet der yn en dêr giet it dochs foaral om. En dan jildt ek nochris dit: soms sit it (wat) tsjin en soms sit it mei: Arjan Hut is yntusken foar twa jier keazen ta stedsdichter fan Ljouwert.

Beslút

Ik lies koartlyn sokssawat as: wêr bliuwe de fyftigers en sechstigers, de âlde dichters? Dy soene har mei in blomlêzing op 'en nij manifestearje moatte, want de Droom/Dream soe harren oan kant reage ha. In better komplimint is hast net mooglik. Oft it wier is, sil ôfwachte wurde moatte, mar wier is al, dat de gearstallers fan 'e bondel dy bedoeling net hân ha, alteast út it neiwurd docht dat net bliken, fan in har profilearjen of ôfsetten tsjin de eardere generaasje is alhiel gjin sprake.

bron: Hjir, nr. 1, februari 2005

terug naar boven


03-03-2005

Ook voor niet-Friezen

door Wytske Visser

23 februari 2005


Op de Frankfurter Buchmesse maakte Tjsebbe Hettinga veel indruk met zijn Friese poezie. Ook op Poetry International kon het grote publiek kennis
maken met deze dichter. Samenstellers van de bundel Tsead Bruinja (1974) en Hein Jaap Hilarides (1969) zouden graag zien dat er ook landelijke aandacht komt voor andere en nieuwe Friese dichters. Daarom stelden ze de bundel Droom in blauwe regenjas/ Dream yn blauwe reinjas samen. Behalve het Friese gedicht is er een Nederlandse vertaling afgedrukt, om een groter publiek kennis te laten maken met deze 'lokale poëzie'. Wat maakt deze Friese poezie bijzonder?
Bruinja geeft in zijn inleiding aan dat er niet zoveel aandacht is voor schrijven in het Fries op zich. Het is voor de dichters een natuurlijk
gegeven en ze besteden minder aandacht aan talige aspecten of de Friese taal op zichzelf. Dit betekent niet dat er geen Friese aspecten te vinden zijn in de poezie. Eén van deze kenmerken is dat ze zich tegen het kale Friese land afspelen. 'Oer Fryslân' Over Friesland is een van de meest tekende gedichten over dit onderwerp. In dit gedicht beschrijft Albertine Soepboer, die overigens ook in het Nederlands dicht, over de alomtegenwoordige natuur en leegte van het landschap dat ook in zichzelf geen beschutting vindt. Ze sluit af met de mooie, fysieke zin, 'altyd neaken, altyd'.

Dat waaien, altyd dat waaien

de beammen yn ús tún
dy't ûnwennich binne fan it bosk

de maitiid dy't yn grauwe wolken
oer it lege lânskip jaget

altyd neaken, altyd.

(Dat waaien, altijd dat waaien

de bomen in onze tuin
die heimwee hebben naat het bos

de lente die in grauwe wolken
over het lege landschap jaagt

altijd naakt, altijd.)

vert. auteur

Nostalgie

Naast het landschap is er nog een ander thema dat meerdere keren de aandacht vraagt in de bundel. Doordat er in het Fries wordt geschreven, een
moedertaal en een taal zo gebonden aan een bepaald gebied, ontstaat er bij sommige gedichten ook een gevoel van nostalgie of een beeld van de jeugd, die in de gedichten een rol speelt. Die gedichten maken veel indruk, of zijn bijzonder. Ik denk dat dit vooral voor 'Friezen om utens', Friezen die niet meer in de provincie wonen, het geval is. Bijvoorbeeld in het lange verhalende gedicht 'Brugwachter' van Tsead Bruinja. In dit gedicht gaat het over een zoon en een vader. De zoon vertelt een aantal anekdotes om zijn vader te zichzelf ervoor te behoeden zijn vader in te vergetelheid te laten zakken. Door over zijn vader te vertellen blijft hij in leven en blijft er een relatie tussen deze twee mensen, die van elkaar verwijderd zijn. Door
die herinneringen is het een emotioneel relaas. In het gedicht komt een aantal keren een refrein terug, waar ijs en schaatsen een grote rol in spelen, elementen doen denken aan de jeugd. Door dit terugkerende element leest het gedicht als een ballade.

kom byn my de houtsjes ûnder
ik ha de krappe griene jongeslearskes oan
byn my de houtsjes ûnder
it iis is tin as de tydlike ôfstân tusken ús
(...)

(kom bind me m'n houtjes onder
ik heb de krappe groene jongenslaarsjes aan
bind me m'n houtjes onder
het ijs is dun als de tijdelijke afstand tussen ons
(...))

vert. auteur

Niet Fries

De bundel bevat echter ook veel gedichten die zich niet rond deze zaken afspelen en een mate van universaliteit hebben. Een van de dichters wiens
poezie deze elementen bevat en opvalt is Elmar Kuiper. Zijn poezie raakt aan het filosofische, zoals in 'Bylden' (Beelden) waarin hij speelt met het
begrip beelden. Beelden worden als een personificatie opgevoerd. In de eerste strofe is er een vergelijking van beelden met honden. Deze
vergelijking van beelden, die 'als speelse honden/over elkaar heen tuimelen' is in het hele gedicht doorgevoerd. De beelden zijn honden. In de zesde
strofe gebruikt Kuiper een andere betekenis van beelden door de beelden als marmer voor te stellen. Aan de ene kant lijken het dan standbeelden, aan de andere kant zijn de beelden ook meer statisch en niet zo speels als de honden waar ze mee vergeleken worden. Het gedicht eindigt met honden van verschillende karakters. Zijn deze beelden verschillende soorten beeldspraak, die zijn liefde voor voor beelden verklaren?

Rop de rotweiler op!
Rop de foarbyldhûn!

Neam bekbânbyld foar mûle
nim braaf oan tou

Lit de goeie lobbes rêste.

(Roep de rottweiler op!
Roep de voorbeeldhond!

Noem muilkorfbeeld voor mond
neem braaf aan touw

laat de goeie lobbes rusten.)

vert. Tsead Bruinja

Ook voor niet-Friezen

Omdat nu eenmaal slechts een klein deel van de Nederlandstalige bevolking Fries spreekt, is er naast het Friese gedicht een Nederlandse vertaling
opgenomen. Hoewel deze vertalingen goed zijn en vaak recht doen aan het gedicht, gaat er zeker iets verloren. Het Fries is een taal die lastig te
lezen is, omdat de klemtoon soms anders ligt dan je deze in het Nederlands zou lezen en bepaalde letters spreek je anders uit. Hierdoor mis je als
niet-Fries alliteraties of mooie klankcombinaties.
Toch bestaat het genot van het lezen van Friese poezie niet alleen in de klank zoals ook blijkt uit bovenstaande alinea's. Soms zijn bepaalde
woordkeuzes of rijm echter wel goed overgekomen. Ook vertaald is er nog genoeg te analyseren én te genieten. Bruinja heeft gelijk als hij zegt dat
Friese poezie een groter publiek verdient.

Bron: http://www.8weekly.nl/

terug naar boven

 

20-02-2005

Friese dichters

door Kester Freriks

De Friese dichtkunst begint steeds meer terrein te veroveren in de Nederlandse literatuur. Tal van dichters, vaak in het voetspoor van Tsjêbbe Hettinga, brengen met overtuiging poëzie in het Fries. Onlangs verscheen de tweetalige bloemlezing Dream yn blauwe reinjas / Droom in blauwe regenjas (Contact, Amsterdam). Nu is er een dvd gemaakt door Wyld Hynder Films uit Leeuwarden waarop 23 dichters voorlezen. De camera filmt close het gezicht van de dichters, met de nadruk op hun ogen en pratende mond. Ze lezen het gedicht voor zonder papier. De achtergrond lijkt op een foto van een bevroren meer. Alle dichters hebben een gelijkgestemde, serieuze stijl. Opmerkelijk is de beeldende taal van de Friese dichtkunst met volop aandacht voor het landschap. Een korte film sluit de dvd af, waarin de dichters gesecundeerd worden door beweeglijke beelden van Friese paarden met zwaaiende staarten. Enkele namen zijn Tsjisse Hettema, Tsead Bruinja, Elmar Kuiper en Sito Wijngaarden.


terug naar boven


26-01-2005

Acht Friezen in Utrecht

door Chrétien Breukers

Acht van de 23 dichters die hebben gepubliceerd in de onlangs verschenen Fries-Nederlandse bloemlezing Droom in blauwe regenjas traden gisteravond op in het Utrechtse ACU. In het linkse rovershol werd gisteren dan ook opvallend veel Fries gesproken. En, laat dat meteen gezegd zijn: het was een geweldige avond. Het helemaal in 'neo-krakersstijl' verbouwde achterzaaltje zat goed vol, en het publiek reageerde warm en enthousiast op het gebodene. Voor de pauze lazen Abe de Vries, Anne Feddema, JabikVeenbaas en Hidde Boersma hun verzen voor. De Vries las imponerende verzen, in een zeer poëtische spreektaal. Anne Feddema reikte voor zijn optreden samen met Cornelis van der Wal de Anco-Cultuurprijs uit aan een van de samenstellers van de bloemlezing, Tsead Bruinja. Deze prijs, de Anne en Cor prijs dus, die jaarlijks wordt uigereikt, bestaat uit een gelegenheidsvers van Van der Wal en een kunstwerk van Feddema. Bruinja, zichtbaar geëmotioneerd onder dit eerbetoon, aanvaardde het kunstwerk van Feddema in dankbaarheid. Op het gelegenheidsvers van Van der Wal zal hij nog moeten wachten: 'Dat is nog niet af,' meldde de dichter. Waarna Feddema een paar licht-absurdistische gedichten voorlas, waaronder het in Friesland al klassieke gedicht Mozart op wei nei Praach (Mozart op weg naar Praag). Laatste dichter voor de pauze was Hidde Boersma, wiens verzen volgens mij nog wel enig redactiewerk behoeven, en die zijn parmantige podiumpresentatie niet rechtvaardigen. In de pauze - door de Friese dichters en hun uitgever, maar vooral door Cornelis van der Wal, benut om opvallend grote hoeveelheden bier tot zich te nemen - ontstond dat heerlijke 'wij zijn allemaal op een gezellige poëzieavond en de rest van Nederland niet' sfeertje. Een sfeer zo doordrenkt van saamhorigheid, dat het bijna jammer is als je weer in het zaaltje moet gaan zitten. Maar goed. Dat moet toch. Na de pauze las de Utrechtse gast Ingmar Heytze voor, waarna een zichtbaar zenuwachtige Arjen Hut een paar gedichten bracht. Vervolgens nam mijn persoonlijke Friese favoriet, Cornelis van der Wal het woord voor een ijzersterke voordracht. Hein Jaap Hilarides, met Bruinja de samensteller van de bloemlezing, was na Van der Wal aan de beurt. Zijn gedicht over de smalle en brede weegbree maakte diepe indruk op een Marokkaanse gast, die zijn beondering na de pauze sowieso niet voor zich kon houden. Daarna mocht Hidde
Boersma nog een keer voorlezen, om twee meisjes die speciaal voor hem gekomen waren te imponeren, waarna Bruinja de avond afsloot. Na afloop was er geanimeerde conversatie - tussen Abe de Vries (die zich - terecht - opwond over post-modernistische malligheid in de huidige Nederlandse poëzie), Nanne Nauta, op de happening afgekomen, Cornelis van der Wal, Nicole Montagne en ondergetekende. Vervolgens werden Van der Wal en uw verslaggever geïnterviewd door een uit Friesland afkomstige studente van de School voor Journalistiek te Utrecht, die een diepgaande studie maakt naar het verschijnsel Friese poëzie. Zij vroeg zich af waarom een Limburger, zoals ik, in 's hemelsnaam Friese poëzie leest, in het Fries nog wel. Na de avond gisteren zou dat toch iedereen duidelijk hebben kunnen zijn: omdat er heel veel goede dichters in het Fries schrijven. Wij sloten de avond af met het gezamenlijk zingen van het Friese volkslied. Het bleef nog lang onrustig in de Utrechtse binnenstad.

(bron: http://dewindroos.web-log.nl/)

terug naar boven

09-01-2005 Las!

Boeken, tijdschriften, websites gelezen door Marc van Oostendorp (26.12.04)

Droom in blauwe regenjas - Een keuze uit de nieuwe Friese poëzie sinds 1990

Tien jaar geleden kreeg ik de Spiegel van de Friese poëzie cadeau van iemand, voor mijn verjaardag, en heb die toen tijdens de kerstvakantie helemaal stukgelezen. Deze nieuwe bloemlezing wil heel expliciet een aanvulling zijn en een 'nieuwe generatie' dichters presenteren (onder die nieuwe generatie zitten overigens ook mensen die dit jaar vijftig geworden zijn).

Droom in blauwe regenjas is in alle opzichten die ik bedenken kan een goede bloemlezing. Zo kun je er geen slecht gedicht in ontdekken. Er zijn wel gedichten die niet mijn smaak zijn, maar ook daarvan kan ik niet zeggen dat ze slecht zijn. Daarentegen staan er een heleboel ontdekkingen in. Van Elmar Kuiper wil bijvoorbeeld wel meer lezen, of van Anne Feddema, of van Nyk de Vries:

motorman

Hij reed maar rond op zijn motorfiets en nooit wist ik wat er in zijn hoofd omging. Op een dag volgde ik hem naar zijn hut in het bos. Ik liep naar het hokje toe en duwde de deur met kracht open. Voor mij lag languit achterover op de houten vloer de motorman. Hij keek op, kwam langzaam overeind en staarde me aan met een vreemd rood gezicht. Ik wilde iets zeggen, maar voordat ik daartoe kon komen, verdween de motorman zonder ooit terug te keren. Ik nam mijn intrek in het huisje en woonde er uiteindelijk ruim twintig jaar. Het is waar wat ze zeggen. Elk nieuw huis moet beter zijn dan het vorige.

© Nyk de Vries
Vertaling door de auteur

motorman

Hy ried mar om op syn motorfyts en noait wist ik wat der him troch de holle spile. Op in dei folge ik him nei syn hutte yn 'e bosk. Ik rûn op it hokje ta en treau de doar mei kracht iepen. Foar my lei langút achteroer op 'e houten flier de motorman. Hy seach op, kaam stadich oerein en stoarre my oan mei in frjemd read gesicht. Ik woe wat sizze, mar foar't ik dêr ta komme koe, ferdwûn de motorman sûnder oait werom te kommen. Ik naam myn yntrek yn it hûske en wenne der úteinlik goed twintich jier. It is wier wat se sizze. Elk nij hûs moat better wêze as it foarige.

© Nyk de Vries

Nog een reden waarom Droom in blauwe regenjas zo'n goede bloemlezing is: dat de beste dichters gemiddeld ook de meeste ruimte krijgen. Albertina Soepboer kende ik al wel een beetje, in het Nederlands, maar Tsead Bruinja (een van de samenstellers) heb ik ook pas in deze bundel leren kennen. Als je het in een keer bij elkaar ziet, denk je: wat zijn er toch veel goede Friestalige dichters.

De bloemlezing is ook zo goed omdat er een mooie website  bijhoort, met extra achtergrondinformatie over alle schrijvers. Daar heb ik het bovenstaande prozagedicht van Nyk de Vries van gekopieerd, en daar lees ik dat hij ook een roman geschreven heeft (die ook nog in het Nederlands vertaald is) en bezig is met een tweede. Die moet ik ook lezen! Net als ik het tijdschrift

Bron:  http://www.vanoostendorp.nl/

terug naar boven


07-01-2005

De gave

door Paul Rigolle

Kijk, zeg ik. Dit kan nu 'ns de werkelijke reden van bestaan zijn van een poëziesite als die van Poëzierapport . Dat je op een ochtend, heel vroeg, zo'n gedicht als datgene wat hieronder staat, opnieuw te lezen krijgt. Waarom dit poëzie is die leeft en blijft leven en er in die van een ander geen belletje ademtocht te blazen valt, is alweer niet in een handomdraai uit te leggen. Het lijkt een beetje ' simpel ' dit gedicht, maar hoed je, het is het helemaal niet. Het balanceert vervaarlijk op de rand van het karamel-achtige en toch haalt dit gedicht het met lengten van de zuigkracht en de valkuilen van de zichzelf- en allesopslokkende banaliteit. Een gedicht is het dat ook in mijn ogen volop mag dingen naar de broze blijdschap van een nieuwe dag . Een gedicht om op een ochtend als die van vandaag stomweg blij mee te zijn. Iets dat je niet kende. Van een dichter die je niet kende.

Een gedicht om in zijn geheel te citeren, helemaal klaar om (uit-)geknipt en geplakt te worden... Van Jabik Veenbaas (' de Man met de Lamp ') is het en ik doe een beroep op al mijn citaatrechten om het hier met enige schroom toch maar te plaatsen. Want een gedicht is het, groot als een gave:

De gave

Ik liep nog één keer door de stad
om alles weg te geven

mijn benen liet ik aan een bedelaar
die zijn hand ophield in een schemerig park

mijn vingers gunde ik aan een vogel
die er zijn jongen vrolijk mee voerde

mijn kleumend hart schonk ik aan jou
een vreemde, bloederige gave!

toen was ik niets meer dan een lang verlaten,
een ongenaakbaarheid, maar ik werd ook

het onstilbaar begeren van de late bedelaar,
het vogeljong dat reikhalzend uitvloog
en jouw meisjesogen die dorstig dongen
naar de broze blijdschap van een nieuwe dag


© Jabik Veenbaas


Bovenstaand gedicht maakt deel uit van een bloemlezing die ik - eindelijk in het vaarwater rakend van de 'Friese Welle' en zelf mijlenver daarvandaan zetelend in het West-Vlaanderen van al mijn plaatsen - dringend 'ns in huis moet halen: "Droom in blauwe regenjas ".

Foto Jabik Veenbaas via: http://www.frysk-en-frij.nl/skriuwers/veenbaas-jabik.htm

posted at 06:52:05 on 06-01-05 by Arcadim - Category: Literair logboek

Reacties

jwl wrote:

Het is inderdaad een heel mooi gedicht en schoonheid hebben we nodig in deze tijden! 07-01-05 07:57:49

(bron: http://www.paulrigolle.be/arcadim/)


terug naar boven

31-12-2004 Fryske fersen fertsjinje in sa grut mooglik publyk

Droom in blauwe regenjas / Dream yn blauwe reinjas is de titel fan in nije, twatalige blomlêzing mei gedichten dy't ein oktober presintearre is. Oer it hoe en wêrom fan dit projekt fertelle de gearstallers, en sels dichters, Tsead Bruinja en Hein Jaap Hilarides.

troch Marijke de Boer

In lytse 25 nije, Fryske skriuwers steane mei har wurk yn de blomlêzing. De moaiste fersen dy't de ôfrûne jierren publisearre waarden, binne no foar in breed publyk tagonklik makke. Troch fan de fersen oersettingen te leverjen, kin elkenien de Fryske poëzij begripe. Want, sa fine de gearstallers, de gedichten moatte foaral lêzen wurde.

Tsien jier nei it ferskinen fan de Spiegel van de Friese Poezie , mei in histoarysk oersjoch fan de poëzij fan de santjinde ieu ôf, waard it tiid foar in nije seleksje. “Dichters as Albertina Soepboer en Anne Feddema steane net yn de Spiegel,” fertelt Tsead Bruinja. “Se ha in belangrike bydrage levere oan de Fryske literatuer. Der binne sûnt dy tiid noch safolle mear goede Fryske dichters bykommen dy't mooglik in belofte foar de takomst binne. Om in soad minsken yn de kunde komme te litten mei de moderne poëzij, fûn ik dat der in nije blomlêzing komme moast.”

Yn de blomlêzing is wurk opnommen fan Hidde Boersma, Tsead Bruinja, Lida Dykstra, Anne Feddema, Tsjisse Hettema, Klaske Hiemstra, Hein Jaap Hilarides, Eric Hoekstra, Arajn Hut, Sytse Jansma, Elmar Kuiper, Remco Kuiper, Willem Schoorstra, Albertina Soepboer, Janneke Spoelstra, Jabik Veenbaas, Foppe Venema, Volken B. de Vlas, Abe de Vries, Matty de Vries, Nyk de Vries, Cornelis van der Wal en Sito Wijngaarden.

Kritearia

Foar it boek ha de gearstallers alle bondels lêzen fan skriuwers dy't nei 1990 har debút makke ha. Op Cornelis van der Wal nei binne it allegear nije dichters dy't net yn de Spiegel steane. “Om yn de beneaming te kommen, wie it net ferplichte dat se in bondel útbrocht hienen. We ha ek nei wurk sjoen dat publisearre is yn de literêre tydskriften en op ynternet,” fertelt Tsead Bruinja. Fan Arjan Hut en Tsjisse Hettema binne fersen útkeazen dy't net yn har bondels opnommen binne. “De fersen yn de bondels fûnen we net sterk genôch, dêr siet net it fers by wêrfan't we fûnen dat it goed by de rest fan de blomlêzing passe soe. Yn earste ynstânsje wienen se dêr net sa oer te sprekken, úteinlik ha se dochs har meiwurking tasein.” In oar betingst fan de selektearre fersen wie dat de skriuwers net âlder as 50 jier wienen. “Dy leeftydsgrins is arbitrêr, moatst ergens in grins lûke ast dy rjochtest op jonge skriuwers. Dêrby ha we rekken hâlden mei it feit dat de trochsneed Fryske skriuwer pas op lettere leeftyd debutearret, ergens achter yn de tritich. Ast de grins by 40 jier leist, kinst in dichter as Anne Feddema net meinimme.” Mei dy beheining is bygelyks de Boalserter skriuwster Aggie van der Meer bûten de boat fallen. Se debutearre yn 2000 op 72-jierrige leeftyd.

Tsead Bruinja hie it idee fan de blomlêzing mei wurk fan Fryske dichters al in pear jier werom ris falle litten by Louw Dijkstra fan útjouwerij Bornmeer yn Ljouwert. Dy seach der wol wat yn en útjouwerij Contact yn Amsterdam hie ek wol earen nei sa'n twatalige útjefte. Dy útjouwer hat al tal fan skriuwers út it Noarden yn it fûns, lykas as Nanne Tepper, Wouter Godijn. De Friezen Albertina Soepboer en Tsead Bruinja ha boppedat al bondels by Contact útbrocht. Nei it finen fan in gaadlike meigearstaller yn de persoan fan Hein Jaap Hilarides koe it projekt twa jier lyn konkreet begjinne. “Om dochs in foarm fan objektiviteit te kreëarjen, ha ik Hein Jaap frege my te helpen by it wurk,” fertelt Tsead Bruinja. De twa learden elkoar kennen by in útrikking fan de Rely Jorritsma priisfraach en letter sieten se beide yn de redaksje fan Hjir. “Ik ha ferlet fan ien dy't it my dreech makket. In ja-knikker sit ik net op te wachtsjen. Op de Hjirgearkomsten stienen Hein Jaap en ik faak rjocht tsjinoer elkoar. Dêrby ha we wol altyd respekt foar de oar syn miening hân. Dus as in soarte fan kontragewicht like my de gearwurking mei Hein Jaap geskikt.” De meigearstaller omskriuwt de taakferdieling sa: “Tsead is mear de gedreven man en ik bin it klankboerd.”

Eigen lûd

By de seleksje fan de fersen wienen de gearstallers it oer it generaal gau iens. “We sieten blykber mear op ien line as dat we yn 't foar tocht hienen,” fertelt Hein Jaap Hilarides. “It ferskil siet foaral dêryn dat ik in strangere kar makke en dat Tsead mear nei de komposysje fan it boek as gehiel seach.” Tsead Bruinja follet oan: “Kwaliteit hat fansels it belangrykste kritearium west foar ús by de seleksje fan de fersen. Mar dat is in subjektyf begryp. De fersen yn de blomlêzing binne ús kar. In oar hie grif in oare seleksje makke. Oer it fers Arkadia fan Lida Dykstra ha we bygelyks lang diskusjearre. Want Hein Jaap fûn it eins net goed genôch foar de blomlêzing, ik woe dochs noch graach in tredde fers fan Lida opnimme. Har wurk is der belangryk genôch foar.” De gearstallers hienen Eeltsje Hettinga in belangryk plak yn de blomlêzing tabedield. “Alhoewol't er ek yn de Spiegel stiet, woenen we syn wurk no wer graach opnimme. Syn wurk soe goed passe yn dizze blomlêzing. Hy soe der mei de measte fersen, mar leafst 18, ynkomme,” fertelt Tsead Bruinja. Dochs stiet it wurk fan de eigensinnige Hettinga der net yn. “Spitigernôch is de gearwurking ôfketst. We koenen it saaklik net iens wurde oer de betingsten.” Fan trije dichters, Matty de Vries, Remco Kuiper en Volken B. de Vlas, binne fersen opnommen, sûnder dat se al in bondel op har namme te stean ha. “Ik woe se der graach by ha om't se in eigen lûd ha en om't we yn de takomst noch in soad fan har hearre sille. Ik wist watfoar moaie fersen at se meitsje koenen, mar it geskikte fers foar de blomlêzing siet dêr net by. Doe ha ik frege oft se mear wurk opstjoere koenen en dêr siet wurk by wat wol yn it gehiel paste.”

De blomlêzing trochblêdzjend falt op dat de gearstallers neist de mear tradisjonele fersen benammen fersen mei absurdistyske humor útkeazen ha. “In fers as Yn' e neisimmer fan Anne Feddema fyn ik noch altyd fantastysk”, seit Hein Jaap Hilarides, “ek al ha ik dat fers al hiel faak lêzen. Dy selde soart humor sjochst werom yn de fersen fan Cornelis van der Wal. Hy hat selsspot en mijt himsels net.” Neffens Tsead Bruinja sit der ek wat rûchs yn tal fan fersen, lykas yn De jachtfrou fan Albertina Soepboer. “It is skerp skreaun, sûnder flauwekul. Dat sjochst by mear jonge dichters. Oft dat in teken fan dizze tiid is of in typysk Frysk ferskynsel, doar ik net te sizzen.” Neffens Hein Jaap Hilarides sit der in bepaalde doarpsheid yn de gedichten. “Se binne ierdsk, sûnder dat se bekrompen binne. Der is by dichters as Anne Feddema in relativearjende, droege humor.” Om it fers alle romte te jaan, stiet op in side ien fers ôfprinte, lykas yn in dichtbondel. De oersetting stiet der net fuort by, mar op in aparte side. De dichters mochten oanjaan oft se sels har wurk fertale woenen of dat in oersetter dat die. Jabik Veenbaas en Tsead Bruinja ha de oersettingen foar har rekken nommen. “Oersetten is dreech,” fertelt Tsead Bruinja. “Ferliest altyd wat fan it orizjineel. De keunst is om it gefoel oer te bringen, mar moatst ek ticht by de tekst bliuwe en rekken hâlde mei it ritme en de rym.”

Missy

In man mei in missy neamt Tsead Bruinja himsels net. Hy sjocht it wol as syn taak om gedichten foar in grut publyk berikber te meitsjen. “It gearstallen fan sa'n blomlêzing heart foar my by it skriuwen. Ik fiel in ferantwurdlikheid net allinne foar mysels dwaande te wêzen, mar ek om in bydrage te leverjen oan de literêre kultuer. Om de ôfstân tusken it gedicht en it publyk lytser te meitsjen. Dat doch ik mei myn optredens en hooplik draacht de blomlêzing dêr oan ta.” Op festivals wurdt Tsead Bruinja altyd oankundige as de Fryske dichter. “Dat ûnderskied tusken it Frysk en Nederlânsk soe der eins net wêze moatte. It giet om de gedichten, makket net út yn watfoar taal. De fersen moatte ûnder de minsken brocht wurde.”

Mei de blomlêzing wolle we sjen litte dat der moderne Fryske poëzij bestiet. Al is it fansels in persoanlike kar fan twa dichters, hooplik is de seleksje sa skerp dat de gedichten de lêzer yn it fers lûke. It iepeningsfers De rop om Doede fan Hidde Boersma stiet bygelyks as in hûs. Der sit net in wurd tefolle yn. Neffens ús is dat oer hûndert jier noch de muoite fan it lêzen wurdich.”

(Bron: De Moanne Nr. 10, 2004)

terug naar boven

26-12-2004

Aanschafinformatie voor de Nederlandse bibliotheken

door Jelle van der Meulen

Het is een prima idee een bloemlezing te maken van de nieuwe Friese poëzie, nadat in 1994 het standaardwerk Spiegel van de Friese poëzie verschenen is. De samenstellers kozen uit het werk van dichters die debuteerden na 1990 en die niet opgenomen waren in de 'Spiegel'. Uit de verantwoording van de keuze van de gedichten, begrijpelijkerwijs wat vaag, blijkt 'een lichte voorkeur voor het licht absurde en het muzikale vers'. In het nawoord doet Tsead Bruinja verder een geslaagde poging om de nieuwe Friese dichters te typeren en met elkaar te vergelijken, en daarmee de Friese poëzie 1990-2004 te overzien. Net als de 'Spiegel' is dit een tweetalige bundel: de Nederlandstalige lezer kan zo volgen wat er in de Friese poëzie gaande is. Veel dichters en gedichten staan terecht, en meestal goed vertaald, in deze boeiende bloemlezing. Daaronder Tsead Bruinja en Albertina Soepboer die al diverse bundels publiceerden, naast dichters met tot nu toe één bundel als Eric Hoekstra en Elmar Kuiper, en dichters die alleen uit tijdschriftpublicaties bekend zijn, zoals Tsjisse Hettema (TB: Dit klopt niet. Tsjisse Hettema heeft inmiddels al twee bundels gepubliceerd) en Matty de Vries.

Bij deze bloemlezing hebben de samenstellers een zeer informatieve website gemaakt .

(Bron: http://home.tiscali.nl/~jmeulen/fries/)

terug naar boven


22-12-2004

Droom in een blauwe regenjas

Column door Meindert Talma

De deurbel gaat. Het is Henk Olthuis, mijn ouwe jeugdvriend. Ik heb hem uitgenodigd om langs te komen, want hij zit al jaren weg te kwijnen in z'n flatje in Surhuisterveen. Geen vriendin, geen werk, de donkere dagen voor kerst, daar wordt een mens niet vrolijker van. Je moet er op z'n tijd eens uit. En daarbij komt dat we elkaar dit jaar nog niet hadden gezien.

‘Dag Talma,' zegt Henk. Hij heeft zijn bril die helemaal beslagen is, afgenomen en kijkt mij als vanouds met grote droeve ogen aan.

‘Ik heb wel zin in koffie. Heb jij ook zin in koffie?'

‘Och,' lach ik, ‘ik heb eigenlijk altijd wel zin in koffie. Kom er in.'

‘Wat is dat voor een boek?' vraagt Henk, nadat hij een slokje leut heeftgenomen.

Ik pak het boek van tafel en zeg: ‘Droom in een blauwe regenjas.' Een tweetalige bloemlezing van de Friese dichters Tsead Bruinja en Hein Jaap Hilarides met het werk van nieuwe Friese dichters. Heb jij wat met Friese poëzie?'

‘Niet dat ik weet,'zegt Henk, ‘maar ik vind het wel een mooie titel. Kun je mij vertellen waar ie op slaat?' ‘Het komt uit een gedicht van Albertina Soepboer, een bekende Friese dichteres die hier ook in de stad woont. Ik zal het even opzoeken. Ja hier op pagina 95. ‘Dan gaat de bel en staat de droom op de stoep. Ik huiver. Ze draagt een blauwe regenjas waaronder borsten zich laten bekijken.''

Er valt een korte stilte.

‘Mooi,'zegt Henk, ‘en ook heel herkenbaar: een blauwe regenjas waaronder borsten zich laten bekijken.'

‘Hoezo herkenbaar?' vraag ik verbaasd, ‘heb jij dan zoveel met borsten onder een blauwe regenjas.'

Henk kijkt me even goed aan en zegt dan: ‘Ik denk ook niet dat jij daar een goed oog voor hebt. Als het nu regent en ik loop door de straten van Groningen, dan zie ik meteen welke vrouw er in haar nakie onder haar regenpak loopt en welke vrouw niet.'

‘Lopen er dan zoveel vrouwen in hun nakie onder een regenpak in de stad?' ‘Jazeker, en ook genoeg mannen. Ik zie het aan hun genietende gezichten. Het is eh… iets seksueels, een afwijking. Sommige mensen vinden niets lekkerder dan in hun nakie onder hun regenpak lopen. Ik zal het je nog sterker vertellen, ik ben zelf ooit zo iemand geweest. Als het regende, voelde ik steeds meer en meer het hevige verlangen in mij opkomen om een regenpak aan te doen, terwijl ik niet naar buiten hoefde. Op het laatst werd ik zo gespannen dat ik het niet meer uithield. Zo snel als ik kon ontdeed ik me van al mijn kleren. Hierna snelde ik naar mijn klerenkast waar ik mijn regenpak uithaalde die ik meteen tegen mijn blote huid begon te wrijven. De koele gladde stof en de ietwat muffe geur bezorgden mij een gelukzalig gevoel, dat nog werd versterkt als ik mijn regenpak aan deed. Hierna ging ik zo snel mogelijk naar buiten om een grote waterplas te zoeken waar ik in ging liggen. Als het water tot aan de nek was gestegen liep het naar binnen en werd ik lekker nat, wat ik dan trouwens toch al was, want in die regenpakken is het altijd goed zweten. Na enige minuten drijven in zo'n plas ging ik langzaam weer uit het water. Het weglopen van het water langs mijn naakte lichaam en mijn benen voelde heel lekker. Nou ja, wat ik al zei, het is een afwijking. Ik voelde me ook altijd heel erg schuldig als ik weer thuis kwam.'

‘Hoe ben je er dan afgekomen,' vraag ik voorzichtig.

‘Iemand heeft me in een waterplas zien liggen en heeft het aan mijn moeder verteld. Ja, het blijft toch een dorp hè. En je kent mijn moeder… Die gaat meteen elke dag voor me bidden en weet ik wat… Dan haal je het wel uit je hoofd om dergelijke dingen te doen.' ‘Ja,'peins ik, ‘maar in dit geval moet ik je moeder geloof ik wel gelijk geven.'

Ik sta op om een tweede bakje koffie te halen.

Door het grote raam zie ik dat het was begonnen te regenen.

terug naar boven

DROOM IN EEN BLAUWE REGENJAS (versie met friestalige tekstgedeelten)

De deurbel gaat. Het is Henk Olthuis, mijn ouwe jeugdvriend. Ik heb hem uitgenodigd om langs te komen, want hij zit al jaren weg te kwijnen in z'n flatje in Surhuisterveen. Geen vriendin, geen werk, de donkere dagen voor kerst, daar wordt een mens niet vrolijker van. Je moet er op z'n tijd eens uit. En daar komt bij dat we elkaar dit jaar nog niet hadden gezien.

‘Dag Talma,' zegt Henk. Hij heeft zijn bril, die helemaal beslagen is, afgenomen en kijkt mij als vanouds met grote droeve ogen aan. ‘Ik heb wel zin in koffie. Heb jij ook zin in koffie?'

‘Och,' lach ik, ‘ik ha eigentlik altyd wol nocht oan kofje. Kom der yn.'

‘Wat is dat voor een boek?' vraagt Henk, nadat hij een slokje leut heeft genomen.

Ik pak het boek van tafel en zeg: ‘‘Dream yn in blauwe reinjas.' In twatalige blomlêzing fan de Fryske dichters Tsead Bruinja en Hein Jaap Hilarides mei it wurk fan nije Fryske dichters. Hast dû wat mei Fryske poëzy?'

‘Niet dat ik weet,'zegt Henk, ‘maar ik vind het wel een mooie titel. Kun je mij vertellen waar ie op slaat?'

‘It komt út in gedicht fan Albertina Soepboer, in bekende Fryske dichteres dy't hjir ek yn 'e stêd wennet. Ik sil it even opsykje. Ja hjir ha'k it al. ‘Dan giet de bel en stiet de dream op 'e stoepe. Ik huverje. Se hat in blauwe reinjas oan dêr't boarsten har ûnder besjen litte.''

Er valt een korte stilte.

‘Mooi,'zegt Henk, ‘en ook heel herkenbaar: een blauwe regenjas waaronder borsten zich laten bekijken.'

‘Hoesa ‘herkenbaar'? Hast dû dan safolle boarsten sjoen ûnder in blauwe reinjas?'

Henk kijkt me even goed aan en zegt dan: ‘Ik denk ook niet dat jij daar een goed oog voor hebt. Als het nu regent en ik loop door de straten van Groningen, dan zie ik meteen welke vrouw er in haar nakie in haar regenpak loopt en welke vrouw niet.'

‘Rinne der dan safolle froulju neaken yn in reinpak troch de stêd?'

‘Jazeker, en ook genoeg mannen. Ik zie het aan hun genietende gezichten. Het is eh… iets seksueels, een afwijking. Sommige mensen vinden niets lekkerder dan in hun nakie in hun regenpak lopen. Ik zal het je nog sterker vertellen, ik ben zelf ooit zo iemand geweest. Als het regende, voelde ik steeds meer en meer het hevige verlangen in mij opkomen om een regenpak aan te doen, terwijl ik niet naar buiten hoefde. Op het laatst werd ik zo gespannen dat ik het niet meer uithield. Zo snel als ik kon ontdeed ik me van al mijn kleren. Hierna snelde ik naar mijn klerenkast waar ik mijn regenpak uithaalde dat ik meteen tegen mijn blote huid begon te wrijven. De koele gladde stof en de ietwat muffe geur bezorgden mij een gelukzalig gevoel, dat nog werd versterkt als ik mijn regenpak aan deed. Hierna ging ik zo snel mogelijk naar buiten om een grote waterplas te zoeken waar ik in ging liggen. Als het water tot aan de nek was gestegen liep het naar binnen en werd ik lekker nat, wat ik dan trouwens toch al was, want in die regenpakken is het altijd goed zweten. Na enige minuten drijven in zo'n plas ging ik langzaam weer uit het water. Het weglopen van het water langs mijn naakte lichaam en mijn benen voelde heel lekker. Nou ja, wat ik al zei, het is een afwijking. Ik voelde me ook altijd heel erg schuldig als ik weer thuis kwam.'

‘Hoe bist der dan ôfkaam?'vraag ik voorzichtig.

‘Iemand heeft me in een waterplas zien liggen en het aan mijn moeder verteld. Ja, het blijft toch een dorp hè. En je kent mijn moeder… Die gaat meteen elke dag voor me bidden en weet ik wat… Dan haal je het wel uit je hoofd om dergelijke dingen te doen.'

‘Ja,'peins ik, ‘mar yn dit gefal moat ik dyn mem leauw ik wol gelyk jaan.'

Ik sta op om een tweede bakje koffie te halen.

Door het grote raam zie ik dat het is begonnen te regenen.

(Bron: www.meinderttalma.nl en de Leeuwarder Courant)


terug naar boven


20-12-2004 DROOM IN BLAUWE REGENJAS/DREAM YN BLAUWE REINJAS

Tsead Bruinja en Hein Jaap Hilarides (red.)


Door Chrétien Breukers

Tsjêbbe Hettinga zorgde in 1993 voor de eerste ‘Friese Welle' in de Nederlandse poëzie. Zijn voordracht op de Frankfurter Buchmesse in 1993 maakte diepe indruk op pers en publiek. ' Vreemde kusten/Frjemde kusten' was in 1995 zijn langverwachte en succesvolle landelijke debuut. De bundel verscheen een jaar na de eveneens succesvolle ' Spiegel van de Friese poëzie - van de zeventiende eeuw tot heden' , samengesteld door Teake Oppewal en Pier Boorsma. Daarna werd het weer wat stiller rond de Friese poëzie, maar daar is nu op drastische wijze verandering in gebracht. Onder aanvoering van allesdoener en alleskunner Tsead Bruinja klopt een ‘nieuwe' generatie Friese dichters met enige kracht op de deur van de Nederlandse poëzie; dat gebons op de deur is door uitgeverij Contact en uitgeverij Bornmeer verzameld in een prachtig vormgegeven, tweetalige bloemlezing: 'Droom in blauwe regenjas/Dream yn blauwe reinjas'.

Ik zal het maar meteen verraden: dit wordt een recensie in een hoge sleutel. De bloemlezing sleep ik nu al weken met me mee. In de trein, in de bus, op de wc, ja zelfs in bed zit of lig ik erin te lezen. Werkelijk waar, je zou willen dat er vaker van deze bloemlezingen verschenen, maar ja, het kan niet altijd feest zijn. Op een gegeven moment ga je je zelfs afvragen waar de Friezen die geweldige dichters allemaal vandaan halen. Het is gewoon niet normaal, zoveel goede, relatief jonge dichters op zo'n klein taalgebied. Het is jaloersmakend. Het is niet eerlijk. Daarnaast zou het eigenlijk verboden moeten worden. Of schrijft Bruinja het grootste deel van de gedichten zelf en zoekt hij er vervolgens pseudoniemen bij?

Op de website die bij het boek hoort staat: ‘Sindsdien (na het verschijnen van de Spiegel, CB) heeft zich een nieuwe generatie dichters aangediend, die het verdient om gelezen te worden. Zo is er het licht absurde werk van dichters als Anne Feddema en Cornelis van der Wal , het romantische en muzikale oeuvre van Albertina Soepboer en de sterk filosofische poëzie van Elmar Kuiper.' En zo is het maar net. Voor deze keer klopt een ronkende aanbeveling, zij het dat ik het werk van Cornelis van der Wal (voor mij een ontdekking – uitgevers van Nederland, stuur de man een brief, nee, bied hem meteen een contract aan) naast licht absurdistisch ook heel andere kwaliteiten heeft. Ik citeer zijn gedicht Mijn slurfje in de ruimte dat sinds ik het voor het eerst las tot mijn favoriete gedichten behoort. Zelden zag ik een lichte vorm van meligheid, of absurdisme, zo mooi gecombineerd met een uitzichtloze wanhoop over de 'condition humaine', als ik het even zwaar mag zeggen:

Daar is de zon, hier is de ruit,
ik kus mijn heilige buik.

Eten en drinken moet mijn tijdelijk lijf
en mijn slurfje is weer stijf.

Achter wolken trillen schuwe ruimteschepen,
daar wachten onze broeders, met vreemde koppen.

Van der Wal is met zes (allemaal sterke) gedichten ruim vertegenwoordig in de bloemlezing. Tsead Bruinja kende zichzelf ook zoveel gedichten toe, daarmee brekend met de gewoonte dat een samensteller het voor zijn eigen werk rustig aan doet. Maar de gedichten die hij heeft gekozen behoren zeker tot zijn beste. Wat het aantal gedichten betreft is Albertina Soepboer het ruimst vertegenwoordigd, met acht gedichen. Terecht. Haar wondermooie gedichten – waarvoor ze, dat voorspel ik bij deze, ooit de P.C. Hooftprijs zal winnen, en wat mij betreft ook de Prijs der Nederlandse letteren – bijten zich vast in je geheugen en willen daar niet meer uit. Soepboers werk lijkt het vakmatige, klassieke én het lyrische van collega's als Ida Gerhardt en Christine D'Haen in zich te verenigen – met als resultaat een geheel eigen geluid. Zelfs in langer werk, zoals De windroos , een soort oratorium, verliezen haar regels niet aan spanning. Soepboers gedichten zijn zangerig en nurks, net zoals het Fries in mijn oren klinkt. Een korter voorbeeld, het gedicht heet Over Friesland . Er worden langere gedichten geschreven waar minder in staat:

Dat waaien, altijd dat waaien

de bomen in onze tuin
die heimwee hebben naar het bos

de lente die in grauwe wolken
over het lege landschap jaagt

altijd naakt, altijd

Bruinja, Soepboer en Van der Wal: die schrijven wat mij betreft het meest imponerende werk uit Droom in blauwe regenjas/Dream yn blauwe reinjas . Maar ook Anne Feddema, Elmar Kuiper en Jabik Veenbaas schrijven gedichten die een breder, lees hier: Nederlandstalig publiek verdienen. Grote verdienste van Bruinja en Hilarides is dat ze een introductie tot het werk van een redelijk groot aantal hedendaagse Friese dichters bieden. Dichters die nog volop bezig zijn met het schrijven van hun oeuvre. Voor mij blijft het bijna onvoorstelbaar dat er in één provincie zoveel dichttalent te vinden is. Ligt het aan de taal? Aan de gezonde buitenlucht? Ik weet het niet. Maar ik ben wel blij dat ik de bloemlezing binnen handbereik heb en ik ga Fries leren om de bundels van de gebloemleesde dichters te kunnen lezen. Het laatste woord is aan Jabik Veenbaas. Het gedicht heet De gave :

Ik liep nog één keer door de stad
om alles weg te geven

mijn benen liet ik aan een bedelaar
die zijn hand ophield in een schemerig park

mijn vingers gunde ik aan een vogel
die er zijn jongen vrolijk mee voerde

mijn kleumend hart schonk ik aan jou
een vreemde, bloederige gave!

toen was ik niets meer dan een lang verlaten,
een ongenaakbaarheid, maar ik werd ook

het onstilbaar begeren van de late bedelaar,
het vogeljong dat reikhalzend uitvloog
en jouw meisjesogen die dorstig dongen
naar de broze blijdschap van een nieuwe dag

POËZIERAPPORT: 9 / 10

bron: http://poezierapport.blogspot.com/

terug naar boven
10-12-2004

It begjint mei ambysje

Troch Babs Gezelle Meerburg

Ambysje. Dat ferwachtsje jo fan in blomlêzing mei wurk fan nije Fryske dichters en dy ferwachting makket ‘ Droom in blauwe regenjas / Dream yn blauwe reinjas' hielendal wier.

Yn it neiwurd presintearret redakteur Tsead Bruinja de bondel as oanfolling op de ‘ Spiegel van de Friese poëzie' ( 1994). Dat seit mear oer syn ambysjes as oer de feiten, fansels. De útgongspunten fan beide bondels ferskille. De ‘ Spiegel' lit de kanon fan sa'n fiifhûndert jier Fryske poëzy sjen. ‘ Dream yn blauwe reinjas' is in tableau- dela- troupe fan Fryske debutanten sûnt 1990.

‘Dream yn blauwe reinjas' hat wat dat oangiet mear fan ‘ It jonge Fryslân' ( 1882) fan Piter Jelles, ‘ It sjongende Fryslân' ( 1917) fan Douwe Kalma en ‘ Frieslands dichters' (1949) fan Anne Wadman. Alletrije wiene se tige oertsjûge fan it eigen kinnen en namen se in protte fersen fan harsels op. Datselde docht Tsead Bruinja no ek. Hy is fertsjintwurdige mei mar leafst seis bydragen en pleatst himsels op deselde hichte mei dichters as Albertina Soepboer en Cornelis van der Wal, dy't harsels al hielendal bewiisd hawwe. Ien dichter, dêr't wy yn de takomst in protte goeds fan ferwachtsje kinne, is – nei myn betinken – swier ûnderfertsjintwurdige: Arjan Hut. Ut syn debútbondel ‘Nachtswimmers' ( 2004) hie maklik in fers selektearre wurde kinnen, dat yn de muzikale en absurdistyske sfearen fan ‘Dream yn blauwe reinjas' past hie.

Wat bynt dizze jonge dichtersgeneraasje? Wat it dichtwurk oangiet, is dat net safolle. De Fryske poëzy wie en is in kwestje fan ‘losse' persoanen mei elk in eigen lûd. Wat oan de ynhâldsopjefte opfalt, is it feit dat de nije Fryske poëzy hast inkeld droegen wurdt troch twa útjouwers: Bornmeer en Frysk & Frij.

De Friese Pers en Utjouwerij Fryslân ûntbrekke tsjintwurdich op it literêre poadium. By de tydskriften mist De Moanne/ Trotwaer. Wie tsien jier lyn sa'n soarte fan blomlêzing útjûn, dan hie it literêre fjild der finaal oars hinne lein. Doe hiene wy noch de KU… De hjoeddeiske dichters lykje – mear as harren foargongers - direkter belutsen op harren publyk. De kleurige ynternetside, dêr't de dichters op te sjen en te hearren binne, is dêr in bewiis fan. Der rint in toernee mei optredens fan jonge Fryske dichters yn Fryslân, mar noch faker dêrbûten. Jo krije hast de yndruk dat der hjoeddedei mear dichters bûten Fryslân binne as deryn. It soe prachtich wêze as dat mei de lêzers ek sa wie: de dûbeltalige ‘Droom in blauwe regenjas / Dream yn blauwe reinjas' fertsjinnet it.

(Bron: Leeuwarder Courant, 10-12-2004)

terug naar boven


06-12-2004

Nullehakkebaitsjeboksebaitsjeboksenullehakke!*

Emigreren naar Friesland

Door Tjitske Mussche (5 sterren)

In dagen waarop de chaos in ons kleine landje op CNN verschijnt, oneindige nieuws-programma's burgers op straat uitnodigen hun tranen om Theo en -ach ja waarom ook niet nog eens om Pim- even voor tv opnieuw over te doen, in dagen waarop iedereen ineens een mening heeft al is het maar om de vrijheid van meningsuiting te demonstreren, in dagen waarop je het liefst zou emigreren naar een land waar alles beter is, in DIE dagen moet je een poëziebundel lezen. Gewoon omdat poëzie zo lekker zinloos en klein en onecht is. Poëzie kun je fijn in je kamer met de tv uit lezen en geen journalist die je op straat vraagt om nog eens je tranen om dat ene ontroerende gedicht op te voeren, laat staan je mening erover te verkondigen. Poëzie is er in deze dagen naar andere werelden te emigreren, gewoon onder de dekens.

Naar Friesland bijvoorbeeld. Dat poëzie in Friesland leeft, maar buiten Friesland onterecht weinig aandacht krijgt, wordt bewezen in de onlangs verschenen tweetalige bloemlezing Dream yn blauwe reinjas . Dichters Hein Jaap Hilarides en Tsead Bruinja stelden een bloemlezing samen van 23 Friese dichters die na 1990 met een bundel debuteerden, mooi uitgegeven door Uitgeverij Contact en de Friese uitgeverij Bornmeer.

Wat verwacht iemand die onder de dekens is gaan liggen met een Friese bloemlezing? Friezen blijven in randstedelijke hoofden toch een beetje de stijfkoppige boeren uit het verre Noorden. Ze hebben iets exotisch, iets romantisch en mysterieus, maar ook iets primitiefs en ouderwets. ‘Hier zijn de borsten bloter / de liefsten liever / de doden doder' schrijft Abe de Vries. Dream yn blauwe reinjas bevestigt en ontkracht de vooroordelen over Friezen op verrassende wijze. Het openingsgedicht van de bloemlezing had bijvoorbeeld al niet beter gekozen kunnen worden. Zo simpel, hilarisch en tegelijk ontroerend kan het in het Fries:

De rop om Doede

Der moat in Doede komme
dy't gewoan in fiske yt
sûnder bearen en begrutsjen

Der moat in Doede komme
dy't rjochttroch gean
om't it har neat skele kin

Der moat in Doede komme
dy't de Doedes ropt

© Hidde Boersma


De roep om Doede

Er moet een Doede komen
die gewoon een visje eet
zonder gevoel of gedoe

Er moeten Doedes komen
die rechtdoor gaan
omdat het ze niets schelen kan

Er moet een Doede komen
die de Doedes roept

Natuurlijk is er veel Fries landschap aanwezig in deze bloemlezing. ‘Dat waaien, altijd dat waaien/ (...) de lente die in grauwe wolken/ over het lege landschap jaagt / altijd naakt, altijd.' schrijft Albertina Soepboer. Er komen nogal wat sloten, rivieren, beken en kwellen voorbij in deze bundel, wat het exotische vooroordeel prikkelt. Vanzelfsprekend wordt er ook veel geschaatst, wat volgens het nawoord van Tsead Bruinja voor de dichter ‘een uitermate geschikt vehikel (is) om stil te staan bij zijn of haar persoonlijke geschiedenis'. Toch worden Nederlandstalige natuur-gedichten die te expliciet over het persoonlijk verleden van de dichter te gaan, al gauw sentimenteel. Waarom werkt hij bij Friezen dan wel? Is het de Friese taal die nuchter en lyrisch tegelijk werkt? Als niet-Friestalige de gedichten hardop in het Fries lezen werkt natuurlijk sowieso al ontnuchterend, maar als je de audiofragmenten op de website beluistert, blijkt pas echt hoe rauw en klankrijk deze taal is.

Het meest aantrekkelijk aan deze bloemlezing is echter niet het naakte landschap of de Friese jeugd, maar de geweldige nuchtere, absurde humor die er uit spreekt. Er is een heel aantal vreemde vogels opgenomen, die elk op een andere manier tot gniffelen en zelfs schateren uitnodigen. Bijzonder humoristisch zijn de absurde dialogen in de gedichten van Elmar Kuiper, die af en toe aan Tonnus Oosterhoff doen denken. Of Cornelis van de Wals even mooie als grappige beelden: ‘Mijn fontanellen schoven open/ en een kindje plaste liefde in mijn schedel./ Vrede daalde in mij neer, maar ‘k werd geloof ik ook/ een watje.' Hoogtepunt van de bundel is echter het titelloze gedicht van Anne Feddema, opgedragen aan Kurt Schwitters waarin een buurman graag op naaldhakken loopt en de buurvrouw in overall: ‘Overallnaaldhak / Roepen ze de hele dag. / En andersom: Naaldhakoverall! / Maar gisteren, de schrik sloeg me om het hart. / De buurvrouw liep op naaldhakken! / De buurman liep in een overall! / Nu loop ik de hele dag op naaldhakken! / In een overall! / Ik ben gelukkig! / Ik roep:/ Naaldhakoveralloverallnaaldhak!'

Om euforisch en hoopvol van te worden. Was er nu maar, als ik de tv aandeed, ook iemand die riep: ‘Ik ben gelukkig! Ik roep: Naaldhakoveralloverallnaaldhak!' Waarschijnlijk moet ik daarvoor toch naar Friesland emigreren en/of om meer Doedes gaan roepen.

* Naaldhakoveralloverallnaaldhak!' Omwille van het grotendeels Nederlandstalige lezerspubliek van Babel, heb ik er voor gekozen om de citaten grotendeels in het Nederlands te geven. Natuurlijk zijn de Friese versies nog veel meer de moeite waard. (Bron: Babel - tijdschrift voor studenten van de UVA, december 2004)

terug naar boven


30-11-2004 ZO VEELTALIG ALS DE NEDERLANDSE

door Thomas van den Bergh (cultuurredacteur Elsevier)

Bestaat de Friese poëzie? 
  Oh, er bestaan gedichten in de Friese taal, jazeker, en Friestalige dichters heb je ook. Maar is er zoiets als ‘de' Friese poëzie, zoals je ‘de' Haagse school hebt in de schilderkunst of ‘de' Frankfurter Schule in de filosofie?
  De onlangs verschenen tweetalige bloemlezing Droom in blauwe regenjas, met werk van Friese dichters die debuteerden in de periode 1990 tot nu, geeft het antwoord. Neen, er bestaat geen ‘de Friese poëzie'.
  Er zijn experimentele Friese dichters (Tsead Bruinja, Anne Feddema), anekdotische Friese dichters (Hein Jaap Hilarides), traditionele Friese dichters (Lida Dijkstra), absurdistische Friese dichters (Sytse Jansma), Friese dichters van prozagedichten (Nyk de Vries) en Friese dichters met een hang naar lyriek (Willem Schoorstra). Zoveel dichters, zoveel vormen.
  En al dat slootwater dan, de melkbussen, de zeilboten, schaatsen, kieviten en futen? Zijn die niet allemaal reuze Fries? Ja, voor wie koekoeksklokken en paarsgeschilderde koeien typisch Zwitsers vindt misschien wel. Het zou nogal wat zijn als de Nederlandstalige poëzie opeens vol hooggebergten zat. Maar één fuut maakt nog geen ‘de Friese poëzie'.

Een Proustiaanse werking

Voor de hier verzamelde dichters betekent dat Friese landschap steeds iets anders. Voor Albertina Soepboer, die met zeven gedichten plus een cyclus van vijf het best vertegenwoordigd is, is het Friese landschap een terugkeer naar ‘de hoeve' van haar grootouders. ‘Om weer zeven te zijn.// Zoals het riet ruikt in de winter.' Zo begint het gelijknamige gedicht ‘De hoeve'. Die geur werkt als de madeleine van Proust. Beelden van vroeger, van krassende houtjes op de gracht en klapperende drinkbakken aan de muur, dringen zich op. Maar haar herinneringen zijn niet altijd welkom: ‘Ik huiver en schuif de staldeuren/ van het geheugen wijd open.'
  Ook voor andere dichters in de bundel heeft het Friese land een Proustiaanse werking. Abe de Vries schrijft in het gedicht ‘Oever': ‘dit land is ruimte/ tijd die teken wordt'. De tijd die teken wordt – dat is een fraaie manier van zeggen dat het verstrijken van de tijd het land ‘tekent', er gedenktekens in aanbrengt, er ‘voren' in uitslijt, zoals het enkele regels eerder heet. ‘Slenterend' door het landschap van zijn jeugd ziet hij ‘bruggenhoofden / in het onland'. Zijn dat de bruggen van nu naar vroeger? Het aardige is dat dit gedicht een tweede leesmogelijkheid open laat: dat de ‘ik' dat landschap en die bruggenhoofden zélf tekent, met een ‘kruipende' pen in zijn hand. Immers: al dichtend schept de dichter zich een omgeving.
  Het land van de jeugd zit vol met tekens, met ‘bruggen' naar vroeger. In het mooie, lange gedicht ‘Brugwachter' van Tsead Bruinja, een van de samenstellers van de bloemlezing, vormt een schaatsscène de brug naar het verleden. Bruinja herinnert zich zijn overleden vader, die hem zijn houtjes onder bond, met wie hij een reis maakte over ‘doorzichtig zwart', die hem uit een wak omhoog trok. Maar de brug is hier ook, net als bij Abe de Vries eerder, de brug die Bruinja slaat met het schrijven van zijn gedicht. In dit geval is dat een brug tussen de echte wereld, waar zijn vader overleden is, en de fictieve wereld van de poëzie waar hij zijn vader weer tot leven kan wekken. Door het telkens herhaalde ‘kom vader bind me m'n houtjes onder' krijgt dit gedicht iets van een lamentatie, een klaagzang. Een van de hoogtepunten in de bundel.

Verbazen en prikkelen

Zo vertrouwd als de eigen omgeving is, zo dreigend en beangstigend kan een vreemde omgeving toeschijnen. In de gedichten van Jabik Veenbaas is de spanning van het stadsleven voelbaar: ‘De hoge huizen loeren op mijn kierig hart / met hun duizend donkere donderogen' (uit ‘Schuld'). Bij Cornelis van der Wal loopt een dichter de ‘rokerige kroegen' af, totdat ‘een opmerkelijk weten' zich aan hem bekend maakt. Vanaf dat ogenblik slaat de vervreemding toe: Van der Wal schrijft over ‘het mannetje', die zich verwant lijkt te voelen aan buitenaardse wezens.
  Dit zal een voorbeeld zijn van het absurde en groteske, waar de samenstellers blijkens hun naschrift vooral naar op zoek zijn geweest. Inderdaad bevat deze bundel nogal wat poëzie die wil verbazen en prikkelen. Dat roept soms ergernis op (‘stel je niet aan'), vaker noodt het tot herlezen, een enkele keer ontlokt het een lach.
  De Friese poëzie bestaat niet. De Friese poëzie is zo veeltalig als de Nederlandse. Goede of slechte poëzie – daar gaat het om. Deze bloemlezing bewijst vooral dát: het over de hele linie verrassend hoge niveau van deze ‘nieuwe Friese dichters'.

(bron: www.farsk.nl , november 2004)


terug naar boven

30-11-2004 Een regelrechte ontdekking is Nyk de Vries

Tsead Bruinja (Rinsumageest, 1974) en Hein Jaap Hilarides (St. Jabik, 1969) zijn inmiddels Amsterdammers, maar hun Friese hart bracht hen ertoe een bloemlezing samen te stellen met werk van de jongste generatie Friese dichters, geboren tussen 1954 en 1980. Droom in blauwe regenjas is 'in kar út de nije Fryske poëzij sûnt 1990', en dankzij het feit dat de bundel tweetalig is - voor de vertalingen zorgden meestal de samenstellers en de auteurs zelf -, staat niets de (nadere) kennismaking in de weg met deze 23 dichters, die voor een deel al in eigen bundels, het winternummer van De Tweede Ronde en/of op de podia van Poetry International en de Wintertuin van zich lieten horen en van wie Jabik Veenbaas, Albertina Soepboer, Anne Feddema en Bruinja zelf de bekendsten zijn. De opgenomen gedichten in dit dankzij steun van de provincie Fryslân en het Nederlands Literair Pruductie en Vertalingen Fonds bijzonder fraai uitgegeven boek zijn zonder uitzondering zeer de moeite waard, maar een regelrechte ontdekking is Nyk de Vries, met enkele licht absurde observaties:

FAMYLJEHOTEL

Minsken binne faak sa ûntefreden. Ik hie
plaknaam yn it famyljehotel en seach hoe't
rjochts fan my in heit syn soantsje sloech. By it
buffet stie in man dy't net wist wat er opskeppe
moast fan de ryk fulde tafels. Der wie ek gjinien
dy't lake, krekt as earder yn it golfslachbad.
Miskien wie it de oanhâldende hjerstrein,
miskien ek gewoan de folksaard. Ik eage om my
hinne en seach eins mar ien frou dy't my opwûn.
Wêrom dochs? Wêrom altyd it hoerige typ?

FAMILIEHOTEL

Mensen zijn vaak zo ontevreden. Ik had
plaatsgenomen in het familiehotel en zag rechts
van mij hoe een vader zijn zoontje sloeg. Aan
het buffet stond een man die niet wist wat hij op
moest scheppen van de rijk gevulde tafels. Er
was ook niemand die lachte, net als eerder in het
golfslagbad. Misschien was het de aanhoudende
herfstregen, misschien ook gewoon de
volksaard. Ik keek om me heen en zag welgeteld
één vrouw die me opwond. Waarom toch?
Waarom altijd het hoerige typ?


© Nyk de Vries

(Bron: http://meandermagazine.net/)


terug naar boven
15-11-2004

BY DE OANBIEDING FAN DREAM YN BLAUWE REINJAS

(Friestalig dankwoord van Teake Oppewal bij overhandiging van de eerste exemplaren van de bloemlezing - met daarin ook aardige geschiedenis van Friese bloemlezingen)

Door Teake Oppewal

Tongersdei 28 oktober 2004, de Harmonie, Ljouwert

Hulde

Dizze bondel is in wichtige útjefte, want hy lit yn ien bân, yn ien haal, it wurk sjen fan de jongste Fryske dichters. En der is ek foar soarge dat it allegearre fierder komme kin: a) twatalige tekst, b) in toernee mei optredens, c) in ynternetside mei ynformaasje en multymediapresintaasje, en d) in moanne lang útstjoeringen op de nasjonale dichterstillefoan 0909 4334 248. Hulde oan de inisjatyfnimmers.

Earder ek al

As je wat yn de tiid weromsjogge, docht bliken dat dit net de earste kear is yn de Fryske literatuerskiednis dat in groep jongere dichters him presintearret mei in blomlêzing.
  Earder diene dat ek al, yn 1882, Piter Jelles Troelstra en Onno Harmens Sytstra mei It jonge Fryslân , in bondel dy't foar de helte fol stiet mei fersen fan Piter Jelles. It iepeningsfers is in programmatysken-ien fan Piter Jelles mei de oprop om ‘it bloeisel fan ús herte', it bêste dat wy te bieden ha, te wijen oan it heitelân, net syn frijheid, mar syn taal.
  En dan yn 1917 It sjongende Fryslân , in samling gearstald troch Douwe Kalma, dy't him tige sterk ôfsette tsjin hast al syn foargongers. Dat is in bekend ferhaal.

Op fjouwer winen

Yn dit ferbân is neffens my it meast nijsgjirrich en faaks minder bekend it bondeltsje út 1961 mei as titel Op fjouwer winen . Dat joech ‘It bêste fan de modernen út de jierren fyftich' en wie krekt as Dream yn blauwe reinjas betrutsen op ien desennium. It inisjatyf foar de blomlêzing kaam fan Abel Roelof Oostra fan it studinteselskip Aldgillis fan Delft. Oostra, fan 1941 en doe dus sa'n tweintich jier, hat yn 1982 noch in kear in Rely wûn mar hat him fierder net oppenearre yn de Fryske literatuer. Hy socht kontakt mei Tjitte Piebenga, doe krekt haad fan de skoalle yn Arum, om him te helpen mei de gearstalling. Letter kamen Durk van der Ploeg en Meinte Walta dêr noch by.
  Oostra, no stêdeboukundige yn de Rânestêd, wit noch wol it ien en oar fan it projekt: ‘It selskip Aldgillis fan Delft hie ûnder de Fryske studinteselskippen de namme a-kultureel te wêzen. Doe't wy yn 1961 ús sechste lustrum fiere soene, woene wy de oaren ris wat sjen litte. Earst organisearren wy in “Deklamatoarium” yn de tsjerke fan Grou. Dêr droegen Jeltsje Das en Pyt van der Zee klassike Fryske poëzij foar mei muzikale omlisting fan oargel, harp, fluit. Ik hie de gedichten útsocht mei help fan Tjitte Piebenga.'
  Dy heucht him it ‘deklamatorium' ek noch wol. Hy hie syn âld muzyklearaar fan de kweekskoalle Mariënburg yn Ljouwert, oargelist Piet Post, frege foar de muzikale bydrage, en dat waard in grut sukses, ek al reagearre it publyk ynhâlden; it wie noch yn de tiid dat je yn tsjerke net applaudisearje mochten. Piebenga moast de oare moarns frij freegje fan B&W; it wie net mooglik om deselde jûns noch fan Grou yn Arum te kommen.
  Oostra oer it ferfolch: ‘Douwe Tamminge rette ús oan om wurk fan de jongste Fryske dichters te nimmen foar it feest yn Grou. Ik woe dêr net oan, mar letter kaam dochs it idee op om as ferfolch in bondeltsje te meitsjen mei wurk fan de jongere dichters. Probleem wie it jild. Gelokkich wie der by Aldgillis in “dispút” neamd “Karkloft Skoat”, in sûpersklub mei altyd it heechste wurd, en dy seine tsjin my: “Abel Roelof, dat moatst dwaan. Wy steane foar it tekoart”. Mei harren haw ik doe op strooptocht west yn Fryslân om jild by inoar te swyljen, en dat slagge wûnderwol. Doe haw ik op 'en nij kontakt socht mei Tjitte Piebenga. Hoe't Durk van der Ploeg der by kommen is, en Meinte Walta, dat wit ik net mear. Wy ha jonge dichters fan doe frege om wurk te leverjen. Wy ha net selekteard! Behalven dan dat de âlderen fansels net oanskreaun waarden.'    
  Yn de bondel stiet wurk fan tsien jongere dichters út de jierren fyftich: Hessel Miedema, Jelle de Jong, Tiny Mulder, Durk van der Ploeg, Tjitte Piebenga, Ella Wassenaer, Tine Bethlehem, Sybe Sybesma, Jan Dotinga en Liuwe Dykstra. No ek allegearre noch bekend en ferneamd, mei útsûndering fan de lêste. Nuvergenôch ûntbrekt Jan Wybenga. Oostra: ‘Wêrom't dy der net by stiet wit ik net mear. Wy ha him wierskynlik wol oanskreaun. Miskien hie er doe wol neat te lizzen. It hiele projekt wie sa mar klear, it is yn trije moanne of sa yn inoar draaid. Wy hiene ek gjin skelen, der wie gjin tiid foar gelêb. Meinte Walta die alle byldzjende keunstners. Dy stiene ek allegear fergees wurk ôf. De distribúsje? It wie gewoan yn de boekhannels te keap, dêr soarge de útjouwer foar, Osinga fan Boalsert.'
  Ut in foege útlieding achteryn de bondel (nei alle gedachten fan Durk van der Ploeg) docht bliken, de gearstallers woene de fernijing sjen litte, dat wat der barde sûnt fyftich: ‘der waait in oare wyn, mar net út ien en deselde hoeke, want Fryslâns dichters en skilders steane op 'e romte fan fjouwer winen'.
  Dat fyn ik moai sein, en ik leau dat it hjoed foar Dream yn blauwe reinjas  ek jildt.

Ferbân mei de Spiegel

Dream yn blauwe reinjas   jout neffens it neiwurd in oanfolling op de Spiegel . Dat is tagelyk wier en net wier. Hein Jaap en Tsead hawwe harsels by de seleksje bewust beheiningen oplein. Yn de Blauwe Reinjas komme allinne dichters foar dy't net opnommen binne yn de Spiegel , skriuwe se, en dy't debutearre hawwe nei 1990. Miskien moatte je der ek noch by tinke: berne nei 1950. Alle nije en jonge Fryske dichters steane der yn, op ien nei, dy't in eigen ôfweging makke hat en der foar keazen hat syn wurk minder sichtber bliuwe te litten.
  Mar allerhanne wurk fan âlderen of jongeren dy't al langer oan de gong binne as de lêste tsien jier ûntbrekt, en ek it wurk fan resinte debutanten op jierren as bg. Aggie van der Meer. Dat is prima, je moatte grinzen lûke. Mar dêrmei is noch in protte moai wurk fan de lêste tsien jier oerlitten foar oare blomlêzers. Ik hoopje dan ek dat der meidertiid in twadde edysje fan de Spiegel ferskine kin mei in kar út wurk fan alle Fryske dichters. 
  It útbringen fan Dream yn blauwe reinjas is likegoed in prestaasje fan formaat en ik winskje de beide gearstallers en al de dichters dy't wurk yn de bondel ha in protte sukses ta op har ekspedysje troch de wrâld. (bron: http://www.farsk.nl/)


terug naar boven

 

12-11-2004

Kinst dy ôffreegje oft der wol safolle feroaret yn ' e poëzij(Friestalig interview met Tsead Bruinja en Hein Jaap Hilarides uit de Leeuwarder Courant)

Door Sietse de Vries

De ûndertitel fan de yn 1994 útkommen ‘ Spiegel van de Friese Poëzie' wie ‘ Van de zeventiende eeuw tot heden'. ‘ Droom in blauwe regenjas' befettet gedichten dy't tusken it heden fan 1994 en it heden van 2004 ferskynd binne. Mar net allinne de gedichten binne nij, foar de dichters jildt itselde. De measten hiene tsien jier lyn noch neat publisearre en ûntbrekke dus yn de ‘ Spiegel'.

Cornelis van der Wal is as iennichste yn beide blomlêzingen fertsjintwurdige. Alhoewol't it ynearsten it doel wie om allinne dichters op te nimmen fan nei de Spiegel, ha se foar Van der Wal in útsûndering makke om't syn lûd neffens de gearstallers sa goed by dat fan de jongere generaasje oanslút.

Nei oanlieding fan it fersyk fan Contact en Bornmeer – de útjouwers fan de blomlêzing - om foaral skriuwers op te nimmen fan wa't se yn ' e takomst noch wat ferwachtsje kinne, hawwe de gearstallers in maksimumleeftyd ynsteld fan fyftich jier.

Dat der in nije generaasje Fryske dichters is, fernaam ek Willem Abma doe't er him lêstendeis oan Tsead Bruinja foarstelde. Abma is gjin ûnbekende yn de Fryske poëzij – yn 1973 wûn er de Gysbert Japicxpriis – mar Tsead Bruinja koe him, ek al hie er wol wurk fan him lêzen, net thúsbringe. Willem Abma ( 1942) koe der wol om laitsje.

,, Sa giet it altyd, de jonge generaasje fermoardet de âlde.'' No liket it mei dat fermoardzjen wol wat ta te fallen. De generaasje fan Willem Abma – al jildt dat miskien foar sokken as Trinus Riemersma en Josse de Haan mear as foar himsels – hat him eartiids folle hurder tsjin de festige skriuwers fan dat momint ôfset as de generaasje fan Hilarides en Bruinja no. In útsûndering is Abe de Vries, dy't lêstendeis yn ynternettydskrift Farsk it polemyske swurd opnommen hat tsjin Trinus Riemersma. De Vries is yn ‘ Droom in blauwe regenjas' fertsjintwurdige mei trije gedichten.

Frege nei de ferskillen tusken de poezij fan no en dy yn de ‘ Spiegel fan de Friese Poëzie', jout Tsead Bruinja daliks ta dat der net iens safolle fernijing yn ' e poëzij is. Yn syn neiwurd ferwiist er nei de boeren, de molkbussen, it reedriden en it plattelân dêr't oer skreaun wurdt. Gjin nije tema's foar Fryske dichters. Bruinja: ,, It plattelân is tige oanwêzich. Mar in soad natuerlyryk sjochst net, ik haw amper greiden sjoen dy't besong wurde. In ferskil mei eardere generaasje is wol, dat it wat skerper sein wurdt.'' Hilarides: ,, Kinst dy ôffreegje oft der wol safolle feroaret yn de poëzij. In soad dingen komme hieltyd werom. It iennichste dat feroaret is it persoanlike lûd fan dichters. Tsead boartet mei deselde tema's dy't oare dichters ek brûke, mar it is messkerp. Der hinget wat fanôf. Dat is by Albertina ek sa.'' Bruinja: ,, Mar dêrmei kinst net sizze, dat it by eardere generaasjes oars wie.'' Willem Abma – hy makke ferline wike tongersdei by de presintaasje fan ‘ Droom in blauwe regenjas' diel út fan de beskieden opkommen fertsjintwurdiging fan dy eardere generaasje – wie de earnst en ynset fan de jonge dichters ek opfallen. ,, Net dat dy by ús minder wie, mar wy diene it gewoan njonken ús wurk.'' Sokken als Bruinja en Hilarides bestean fan har wurk en fan beurzen en optredens.

In ferskil mei eardere Fryske dichters is neffens Hilarides dat it wurk fan sokken as Albertina Soepboer, Anne Feddema en Elmar Kuiper net allinne makke is om te lêzen, mar ek om foar te dragen. ,, Kinst fernimme dat de dichters fan no it wend binne om op it poadium te stean.'' Dy útspraak
ferliedt Willem Abma op de jûn fan de presintaasje ta al in wer in faderlik glimke. Hy wit noch mar al te goed hoe faak hy en syn kollegadichters yn ' e jierren sechstich en santich de poadia fan de Fryske teaters en kafees beklommen hawwe om út eigen wurk foar te dragen. Ek syn generaasje woe de poëzij ûnder de minsken bringe.

In soad mei gelyk bleaun wêze, mar der binne neffens Tsead Bruinja echt wol ferskillen. ,, Der wurdt minder beskreaun. It Fryske lânskip is noch altyd it Fryske lânskip, mar it is mear ta eftergrûn wurden. In soad gedichten geane oer jeugdherinneringen, oer de eigen psyche, oer hoe't de eigen geast wurket. Guon dichters fan no – al jildt it yn ' e praktyk miskien allinne foar Elmar Kuiper en my - problematisearje de wurklikheid. Se beskriuwe net de dingen, mar hoe't se de dingen sjogge.'' ,, En it giet oer de leafde fansels, mar dy wurdt rûger beskreaun. Karakteristyk foar dizze generaasje binne ek it absurdistyske, it dadai ¨ stykse en de humor fan sokken as Cornelis van der Wal en Anne Feddema.'' Mar ek de generaasje dy't yn de jierren sechstich en santich begûn te skriuwen stie bepaald net ôfwizend foar de avant garde – it surrealisme en it dadai ¨ sme – fan earder oer. En wie humor net in tige wichtich stylmiddel fan sokken as Trinus Riemersma en Reinder Rienk van der Leest? Hilarides: ,, Kinst miskien ek mar better nei de oerienkomsten fan de ‘ Spiegel' en de ‘ Droom' sjen as nei de ferskillen. De poëzij yn de ‘ Spiegel' is wolliger, dat wol. En wat ek ferskilt fan de eardere generaasje is, dat dy njonken de poëzij faak ek proaza skreau. Wylst wy ús hielendal op de poëzij rjochtsje. Dit binne puer dichters.'' Bruinja nuansearret dat mei te sizzen dat soks mei ek de leeftyd gearhinget. In oantal fan de jonge dichters wurket oan in earste roman. En hoe pakt it út as de jonge Fryske dichters ferlike wurde mei har generaasjegenoaten fan de Nederlânske literatuer? Bruinja: ,, Dat groteske fan Anne Feddema en Cor van der Wal sjochst net gau yn it Nederlânsk. Dy mystike romantyk fan Albertina Soepboer ek net.'' Binne der ek tema's en sjenres dy't by Nederlânske dichters sterker fertsjintwurdige binne as by de Fryske? Hilarides: ,, Dat filosofyske fan Arjen Duinker en K. Michel, it neitinken oer de taal, dat fynst net yn de Fryske poezij. Alteast – mei útsûndering fan Elmar Kuiper - net yn dizze blomlêzing.

De poëzij hjir is anekdoatysker, kinst der hiel faak in ferhaal yn lêze.'' Bruinja: ,, Miskien komt dat ek wol om't de Fryske dichters har eigen taal net altyd likegoed behearskje. Wat fierder yn ' e ûnderwerpkar fan de Fryske dichters ûntbrekt, is it neitinken oer de maatskippij fan no. De gedichten fan immen as Menno Wigmans binne in refleksje op de flechtichheid fan de tsjintwurdige tiid, de measte poëzij yn ús blomlêzing is tiidleas.'' ,, De Friezen binne minder eksperiminteel en swierder op ' e hân. En soms ek wat nostalgysk. Mar dat sil wol komme om't in part fan de dichters no yn ' e stêd wennet en alle kearen wer ûntdekt dat it bertedoarp net folle feroare is. '' De list fan heechste oantal gedichten yn ‘ Droom in Blauwe Regenjas' wurdt oanfierd troch Albertina Soepboer mei acht. Cornelis van der Wal en Tsead Bruinja diele it twadde plak mei elk seis gedichten. Eeltsje Hettinga - dy't oars neffens Bruinja listoanfierder west hie – ûntbrekt. De gearstallers koene it net mei him iens wurde oer de betingsten foar opname. (bron: Leeuwarder Courant, 05-11-2004)


terug naar boven

 

04-11-2004

Dichters met kortere baarden

Klik hier voor een grotere versie
© Teackele Soepboer

Bovenste rij: Sytse Jansma, Sito Wijngaarden, Hidde Boersma, Volken B. de Vlas
Vierde rij: Remco Kuiper, Anne Feddema, Cornelis van der Wal
Derde rij: Janneke Spoelstra, Jabik Veenbaas, Abe de Vries
Tweede rij: Tsjisse Hettema, Arjan Hut, Hein Jaap Hilarides, Tsead Bruinja
Eerste rij: Albertina Soepboer, Matty de Vries, Elmar Kuiper, Klaske Hiemstra

Dichters met kortere baarden

Door Sietste de Vries

Leeuwarden - Tien jaar na het verschijnen van de Spiegel van de Friese poëzie presenteren Friese dichters zich met de bundel Droom in blauwe regenjas andermaal aan het Nederlandse publiek. Tsead Bruinja en Hein Jaap Hilarides stelden een bloemlezing samen met werk van 23 nieuwe dichters, van wie de meesten tien jaar geleden nog niets gepubliceerd hadden. Tijdens de presentatie van de bundel gisteravond in De Harmonie in Leeuwarden las een groot deel van de dichters een vers voor, eerst op het filmdoek, daarna achter de microfoon. Gevraagd naar het verschil tussen hen en de vorige generatie dichters, antwoordde Tsead Bruinja: "Dy oaren hiene langere burden." Vanavond trekt de dichterskaravaan naar Húns, daarna naar Middelburg, Den Haag en andere Nederlandse steden. (Bron: Leeuwarder Courant, 29-10-2004)


terug naar boven


   

 

  « terug