Op deze pagina kunt u nieuws en recensies lezen over de bloemlezing Droom in blauwe regenjas - Nieuwe Friese Dichters (Contact & Bornmeer, 2004). De bundel is inmiddels niet meer in de winkel verkrijgbaar, maar ligt nog wel bij enkele filialen van de Slegte.
(Tekst van de originele website) De Droom besproken op de website Boeklog, april 2009
|
||
De Droom besproken op de website Boeklog Twee grote poëziebloemlezingen kwamen er uit in het Friese taalgebied vorig jaar. Twee prestigieuze uitgaven vol poëzie in een taalgebied waar jaarlijks slechts tussen de vijfentwintig en dertig literaire boeken gepubliceerd worden. Daar komt bij dat er vrij recent nog twee van zulke bloemlezingen zijn verschenen. En weliswaar bestaan er duidelijke verschillen tussen al deze uitgaven, er is in elk geval éen grote overeenkomst. Al deze boeken zijn tweetalig. Fries-Nederlands. Ze lijken allemaal voor de export te zijn gemaakt. Wie éen van deze uitgaven wil bespreken, kan de andere daarom moeilijk negeren. Daarom ruim ik de komende dagen boeklog in voor wat korte beschouwingen over al de vier poëziebloemlezingen die sinds 2004 verschenen. Tegelijk vormen die boeklogjes éen verhaal. Al was het maar omdat ik de kans wil benutten om te distilleren wat op het moment de Friese poëziecanon wordt geacht, volgens al de bloemlezers samen. Droom in blauwe regenjas was de eerste van de vier poëziebloemlezingen die de laatste jaren uitkwamen. En op zich was dit boek nog een reactie op een andere anthologie: de oeruitgave uit 1994 van het boek De Spiegel van de Friese poëzie. Tsead Bruinja en Hein Jaap Hilarides vonden de keuzes in dat boek nogal voorzichtig. Bovendien was er sindsdien veel gebeurd in de Friese dichterswereld. Reden genoeg om een nieuwe bloemlezing samen te willen stellen met jongvolk, als aanvulling en commentaar op de Spiegel; waarin wel heel ver achteruit werd gekeken. Naast de boekuitgave vond er bovendien een tournee plaats — waarbij nadrukkelijk de rest van Nederland werd opgezocht — en kwam er een speciale website. Maar inmiddels is deze site niet meer online. Dat gebeurt vaker, op internet. Alleen zie ik daar toch ook een ander teken in. Konden Bruinja en Hilarides in 2004 nog met recht stellen nieuwe dichters te introduceren. De meeste van hen zijn inmiddels al tot de canon toegetreden. Dat kan ook snel in een klein taalgebied. Al wat maar regelmatig tekens van leven geeft, valt al gauw op. Probleem voor deze anthologie is dat die dichters sindsdien vaak ook nog beter werk hebben geschreven. Daardoor is dit boek een plaatsbepaling in tijd; een inmiddels voor een deel verdroogd gemengd boeket. In het boek staan overigens wel wat namen die in de ander drie bloemlezingen ontbreken. Maar dit kwam steeds omdat deze dichters het nooit tot een bundel lijken te hebben gebracht; van hen is in deze bloemlezing een tijdschriftpublicatie opgenomen. Zoiets lijkt heel gewaagd, maar achteraf gezien, kozen Bruinja en Hilarides dus niet zo heel opmerkelijk breed. Dream yn blauwe reinjas introduceerde onderstaand vers van samensteller Bruinja zelf in de canon. Het wat ademloos weëe ‘Kelder’ is het enige gedicht dat in alle vier de recente bloemlezingen staat, en schijnt daarmee, misschien ongewild, het mooiste aan hedendaagse poëzie te zijn dat het taalgebied heeft opgeleverd. Ik ben zo vrij die keuze wat merkwaardig te vinden.
Zie, en luister ook, hier. Bron: Boeklog, april 2009 (http://boeklog.info/2009/04/06/dream-yn-blauwe-reinjas/) |
||
En een nieuw geluid; Kriebels laat die lente maar komen! |
||
Friese gedichten door Alex van Ligten Wanneer is een taal een taal en geen dialect? Afgezien van een eigen grammatica en voldoende eigen woorden, zou ik zeggen: de bijbel en Homerus moeten erin vertaald zijn en er moet een eigen poëzie bestaan. Aan deze drie eisen voldoet het Fries. De bijbel was er al langere tijd, Homerus verscheen onlangs in een prachtige vertaling, en met het dichten in het Fries zat het altijd al goed. Wanneer lééft een taal? Beleidsmakers en taalfanatici denken: als de ANWB de plaatsnaamborden in die taal neerzet, als de menukaarten in de betere restaurants tweetalig zijn en als je je huwelijksakte in een taal naar keuze kunt bestellen. Ik zou zeggen: een taal leeft als er levendig in wordt gezongen en gedicht. Een canon van eigen poëzie is nog niet voldoende. Er moeten steeds weer nieuwe dichters en dichteressen opstaan. De jongste Friese poëzie is bij het grote publiek vooral bekend sinds Tsjêbbe Hettinga de hoofden en harten veroverde met zijn indrukwekkende oeuvre en voordracht. Maar er is meer. Het nieuwste bewijs voor het leven en de levendigheid van de Friese taal is de bundel Droom in blauwe regenjas / Dream yn blauwe reinjas , een bloemlezing van Friese poëzie sinds 1990. Een tweetalige bundel, om ook het niet Fries lezende publiek kennis te laten maken met de Friese dichtkunst van dit moment. Van ruim twintig dichters en dichteressen, in leeftijd tussen vijftig en vijfentwintig, is werk opgenomen. De samenstellers, Tsead Bruinja en Hein Jaap Hilarides, komt lof toe voor dit boek, dat door Contact en Bornmeer prachtig is uitgegeven. Mocht je gedacht hebben dat Friese gedichten een zeer hoog fierljep- en skûtsjegehalte hebben, dat ze vrijwel uitsluitend gaan over Friesland, het landschap, de volksaard, het plattelandsleven of de gevoeligheden van een minderheidstaal, dan is deze bundel een extra aangename verrassing. De gedichten zwermen alle kanten uit: alle hoogten en diepten van de liefde komen aan bod, het gaat over leven en dood, vrijheid en dictatuur, er zijn verbindingen met en verwijzingen naar de nationale en internationale literatuur en de beeldende kunst, je vindt melancholie, ironie, twijfel en jubel, alles in een mooie afwisseling bijeen. En ja, ook de Friese slootjes en het schaatsenrijden vormen bronnen van inspiratie… Als je een dichtbundel gaat lezen, hoop je altijd op minstens één gedicht dat je uit je hoofd zou willen leren. In Dream yn blauwe reinjas is dat voor mij een gedicht geworden van Albertina Soepboer, dat een logeerpartij op de boerderij tot achtergrond heeft. Het stijgt ver uit boven het peil van de (ingekleurde) jeugdherinnering, en de huivering als Pake en Beppe zeggen dat ze nooit gestorven zijn, geven, met de ‘staldeuren van het geheugen', die wijd opengaan, aan de lezer een sensatie van eigen verlangen, hoop en huiver. En dat alles helder en strak verwoord als een lentehemel boven de zeedijk: De Pleats Om wer sân jier te wêzen. * De hoeve Om weer zeven te zijn. De vertaling geeft een goede indruk van de methode die de hele bundel door is aangehouden: letterlijk weergeven wat er staat. Geen tot mislukken gedoemde pogingen om allitteraties en taaleigen dingen uit de ene in de andere taal te persen. Waar het kan, wordt dat taaleigen van het Fries wel gehandhaafd. In moaie rigel De wolkens glêzewaskje God syn stjerrekiker, * Een mooie regel Internet: http://www.roodkoper.nl/ terug naar boven |
||
Contrabas introduceert Friese dichters in tweetalige bundels
De eerste lichting van de Contrabas is acht bundels groot. Vier bundels van Nederlandse dichters en vier tweetalige bundels van Friese dichters. De vier Friezen kregen al enige landelijke bekendheid toen de bloemlezing Droom in blauwe regenjas vorig jaar verscheen. De Contrabas komt begin volgend jaar voor het eerst met een ruime selectie uit hun werk in het Nederlands. 'De Droom' bewees in elk geval dat veel Friese dichters beschikken over een grote lyrische, epische kracht, zonder het absurdisme en het experiment te schuwen. Of, zoals het in het juryrapport van de Gysbert Japicx Prijs 2005 staat geschreven: 'Er wordt, stelden wij in ons beraad vast, veel, opvallend veel goede poëzie geschreven in de hedendaagse Friese literatuur. (...) de renaissance van de Friese poëzie waar zo vaak naar wordt verwezen is niet alleen een media-spektakel, die renaissance is een feit.' De Contrabas is er trots op aan die renaissance te mogen meewerken. De dichters van wie een tweetalige bundel uitkomt zijn: Abe de Vries (Wijnaldum, 1965). Hij is buitenlandredacteur bij het weekblad Elsevier, hoofdredacteur van het Literair Internettijdschrift Farsk en recensent Fries literair proza van de Leeuwarder Courant. Hij debuteerde in 2002, met De weromkommer yn it ûnlân . In 2005 werd zijn tweede dichtbundel In waarm wek altyd bekroond met de Gysbert Japicxprijs, de hoogste Friese literaire onderscheiding. Begin 2006 verschijnt Under fearne goaden . Bron: http://www.decontrabas.com/
|
||
Rapport van de jury van de Gysbert Japicxprijs 2005
‘Als denken een luisteren is / naar het spreken van taal', schrijft de dichter Abe de Vries in het gedicht ‘Wat zich laat zeggen', ‘en dichten een voor-zeggen / van het onbekende, // dan denk ik aan mijn taal / zoals een nettenhaler aan de Ried / groen-grijs als bij Wijnaldum. / Ik denk aan haar zoals / een vogelvanger aan zijn meisje, / een sneeuwpop aan sneeuw.' Dat zijn indringende regels, die in al hun directheid en eenvoud zowel een wereldbeeld als een doordachte opvatting over de poëzie oproepen. Dat wereldbeeld en die opvatting, zo blijkt steeds in de bundel In waarm wek altyd, zijn complex en trillen steevast van doorleefdheid. Maar het knappe is dat die rijkdom, die diepgang, zich steeds manifesteert in scherp uitgesneden beelden, in formuleringen die het hart van de poëzielezer moeiteloos raken. Dat heeft te maken, zijn wij van mening, met het raffinement van zijn beelden en vergelijkingen. Kijk maar naar dat eerste citaat: de dichter wil het hebben over zijn poëtica, maar hij doet dat in termen van de landelijkste van alle beroepen. Hij vergelijkt zijn bezigheden met die van de jagers en de vissers, die sinds mensenheugenis de werkelijkheid tegemoet treden zonder een zweem van poëticale bekommernis. Het dichterschap, lijkt hij te zeggen, moet het hebben van de eenvoud en de directheid van de traditie, ook nu of ook nu nog, nu de plaats van de dichter naar de marge van de oude ambachten is gedreven en de taal in zijn zeggingskracht voortdurend aangevreten en versleten lijkt te worden in een overweldigend gebruik. De dichter hecht zich aan eenvoud en oorspronkelijkheid, zonder te kiezen voor wereldvreemdheid. Dat is bijzonder, want bij secuur en opnieuw lezen komt er een steeds rijkere wereld in de poëzie van Abe de Vries. Hier is iemand aan het woord die zijn klassieken kent, de Friese poëzie net zo goed als de poëzie van ver daarbuiten, maar ook iemand die zijn wereld kent, tenminste zijn deel van de wereld, Europa, en de geschiedenis ervan. En dat zingt allemaal mee in wat hij schrijft. Hij leeft in een werkelijkheid waar de rijke, bijna onbegrensde ruimte en de neerslag van de geschiedenis blijkbaar ononderbroken in zijn bewustzijn aanwezig zijn. Hij loopt er zelf tegen aan. Zijn denken en dichten, dat is een voortdurend luisteren naar taal, taal van de voorgangers, taal van de anderen. Zijn dichten is een terugpraten, oog in oog met het vreemde, het andere, het eerdere, zonder verder ook maar een moment nostalgisch te worden en van de actualiteit te vervreemden. ‘Taal, gevlijd onder luchten, / erf voor vogelvluchten, die voor de avond / valt, draagt de tover van strofen', schrijft hij. In die taal leeft hij, de dichter. De taal fluistert in zijn hoofd en maakt hem, juist omdat hij een dichter is, bijna onverstaanbaar: hij sukkelt immers om met ‘een voor-zeggen van het onbekende.' Dat onbekende treedt hij gretig tegemoet, want de dichter is niet moe te krijgen en laat zich niet intimideren. Hij reist veel in deze bundel, hij is steeds onderweg, met name in de landen van Centraal-Europa en de Balkan, landen die nog niet zo lang geleden afgesloten van de tijd achter een Ijzeren Gordijn lagen. Hij neemt ons mee naar Srebrenica, ‘de zilverstad', naar Oost-Silezië, in Polen, naar Moravië, naar Ostrava aan de Tsjechisch-Poolse grens. Naast het feit dat dit tot de verbeelding sprekende plaatsen voor hem zijn, zijn het ook interessante plaatsen die voor de dichter belangrijk zijn om er bewust zijn bronnen van inspiratie te zoeken en te kiezen. ‘Marcus Aurelius z'n Carnuntum voorbij', gaat hij, ‘de streken van Marcomanni verlaten, / duik ik op in het land van Aquincum. / Een rivier aan tijd…' Zijn traject over de kaart en door het werelddeel heeft een cultuurhistorische dimensie, de motieven voor zijn reis kennen ook de behoefte aan confrontatie. Waarom dat reizen naar die wat exotische oorden zo interessant is, waarom zowel dat zoeken als de keuze voor juist die plaatsen volgens ons zoveel laat zien van de ware motieven achter dat dichterschap, zullen wij u zodadelijk uit de doeken doen. Op de eerste plaats is het belangrijk om op te merken, dat het hem niet om dat exotische op zichzelf gaat: hij is geen toerist op de vlucht voor de gewone gang van het al te vertrouwde. Kijk maar, daar loopt hij door Amsterdam, ‘twee dagen voor Kerst 2003' of hij gaat, in dezelfde stad, naar een feestje in een huis aan de Keizersgracht. ‘De lange weg naar Lauwersoog' komt hem net zo geheimzinnig en alles-verklarend voor als ‘de weg naar Ostrava', of ‘wit Moravië'. Dat zijn hart echter ligt bij de streken die tot vijftien jaar geleden achter het Ijzeren Gordijn lagen, afgesloten van de felle verwoording, we suggereerden het eerder al, dat zegt veel over de motieven van dit dichterschap. Wie die gebieden kent, kent ook de bijzondere sensatie om zogezegd in een tijdmachine terecht te komen, zodra hij daar reist. Daar heeft, zeker op het platteland, de tijd, zo lijkt het, een halve eeuw stilgestaan: wie er in komt, stapt door een wak in de tijd de geschiedenis in. Het is een thema dat de dichter fascineert. Dat komt omdat hij daar zoveel geschiedenis aantreft en doordat hij daar een verband mee probeert te vinden. In Bratislava ‘bou ik voortdurend mijn nieuwe brug', schrijft hij, maar ‘Duizend keer komt de vloed en vaagt / duizend keer mijn bouwwerk weg.' Reken maar dat we ‘Hee do', waar die regels uit komen, óók als een poëticaal gedicht moeten lezen. De geheimzinnige, spookachtige geluiden in ‘Hotel Maria' in Ostrava zijn evengoed de gewone geluiden van een huis van deze tijd als tegelijk die van het verleden en van de inzichzelf stotterende dichter. ‘Geen woord te horen, maar veel gepraat / ingemetseld in de muren', schrijft hij, ‘Hoger of lager trekt iemand een verleden door.' Het concrete en het poëticale, de vaststelling en de reflectie zijn hier doorelkaar geweven: het een kan niet zonder het ander. Dat de dichter daar die verre contreien voor opzoekt, dat geeft niet de doorslag, zo blijkt. ‘In gigantische schuren / staan tractors te verroesten,' schrijft hij in ‘Het vertrek', en dan zijn we een heel stuk dichter bij huis, bij ‘jullie Kiestra's, Kalma's, Sierksma's, / goed of fout destijds, / het is weer winter in Friesland'. De ijsbaan van Wijnaldum prikkelt hem net zoveel als de rivieren van Centraal-Europa. Het is wel duidelijk dat er iets is misgegaan in het verleden en dat precies hetgeen niet deugt, de dichter bezighoudt. ‘'t Stolpdak ingestort'… ‘'s Zomers / roddelt hoog raaigras over de muren'… ‘Oud kruipt / een winterwind naar de deur, late post waait / naar de uitgebrande sloot'. ‘Een bouwval aan een / pad dat doodloopt', het zijn stuk voor stuk beelden uit een gedicht dat ‘Verhaal halen' heet. En daar is het om te doen, om rekenschap te geven en rekenschap af te dwingen. Zijn poëtica heeft te maken met een gevoel van verantwoording en een gevoel van verantwoordelijkheid. Denk maar niet dat hij alleen maar terugkijkt, een nostalgicus. De verleiding ligt maar al te hapgraag op de loer, de romantisering van taal en ruimte in het koesteren van de herinneringen. Maar het opmerkelijke aan de taal en de beeldtaal van Abe de Vries is nu juist dat hij midden in de tegenwoordige tijd staat. Er komen sms'jes voor in zijn gedichten, nu ja, ze komen niet binnen, daar gaat het nu juist om: ‘.. Geen sms'je / op mijn mobiel en dood de telefoon…' Hij schrijft een buitengewoon rijk en oorspronkelijk Fries, maar voor leenwoordenis hij net zomin bang als voor verwijzingen naar popmuziek en film. Uit dat alles blijkt een soort aanstekelijke dichterlijke zekerheid, soms op het uitdagende af. Het sneeuwt veel in In waarm wek altyd. Dat deed het ook al in De weromkommer yn it ûnlân, de eerste bundel van Abe de Vries, de bundel waarmee hij in 2002 als dichter debuteerde. Dat is niet zonder reden. De door sneeuw bedekte wereld ziet er, in ieder geval op de eerste dag van de sneeuw, als nieuw uit, als een onbeschreven blad. Tegelijk maakt al dat monochrome wit de wereld van het ene op het andere moment groter. Het zal duidelijk zijn waarom die besneeuwde wereld hem zo aanspreekt. Even heeft de wereld z'n geschiedenis bedekt – en dat nota bene met het wit dat erom raast beschreven te worden. Hij wil er meteen op af, ‘Achter een Friese meid op schaatsen aan / trek ik de wereld uit, houd pauze // bij sinaasappelbikini's op het basalt / onder de Sandór-Petöfi-brug', hopsakee, in een haal van de ijsbaan in Wijnaldum naar Boedapest, omdat hij een pen en een poëtische verbeelding tot zijn beschikking heeft. Dat is schitterend. De dichter beseft dat zijn wereld van nu kleiner geworden is, maar hij probeert die door zijn taal weer groter te maken. Het gaat erom dat hij in een zogenoemde onttoverde wereld ruimte maakt voor het mythische van de ervaring, zonder daarbij in een kinderachtig bijgeloof of loze praat over schoonheid en de illusies van de literatuur te vervallen. Hij beseft dat alle waarneming, alle ervaring, een transcedent moment heeft. Daardoor hebben zijn gedichten de strengheid van de filosofie én de bezwerende kracht van het ritueel. Hij verbint een scherpzinnig opmerkingsvermogen en een hang naar secuur formuleren met een faiblesse voor muziek. Het denkt en het zingt in die gedichten. Daardoor wint de pragmatiek het van de semantiek, men moet nadenken, maar tegelijk wordt men meengenomen in een stemming, een gemoedstoestand. De taal slaat terug. Er wordt, stelden wij in ons beraad vast, veel, opvallend veel goede poëzie geschreven in de hedendaagse Friese literatuur. Wij hebben de oogst van een aantal jaren secuur bekeken en besproken, al was het maar om na te gaan of wij ons niet op het nu, het opvallende succes van een hele generatie jonge of betrekkelijk jonge Friese dichters, ook buiten Friesland en in belangrijke media, blind hadden gestaard en daardoor een vergeten ouder talent veronachtzaamd hadden. Maar de jongeren hebben gewonnen, de renaissance van de Friese poëzie waar zo vaak naar wordt verwezen is niet alleen een media-spektakel, die renaissance is een feit. Wij hadden moeiteloos vijf dichters en hun werk kunnen nomineren voor de Gysbert Japicxprijs 2005 en de bekroning van ieder van hun zou op goede gronden te verdedigen zijn geweest. Maar het dichterschap van Abe de Vries, meer in het bijzonder zijn bundel In waarm wek altyd, steekt door toon, thematiek en beheersing zo opvallend boven het maaiveld van de hedendaagse Friese poëzie uit dat wij hem unaniem en met veel plezier voor de Gysbert Japicxprijs 2005 voordragen. De jury, Amsterdam, Leeuwarden, Rome, augustus 2005
|
||
Nieuwe Friese dichters zijn ambitieus en actief door Henk van der Veer In 1994 trad de Friese dichter Tsjêbbe Hettinga op tijdens de beroemde Frankfurter Buchmesse. In datzelfde jaar verscheen de historische bloemlezing Spiegel van de Friese poëzie . Tien jaar later selecteerden de dichters Tsead Bruinja ( 1974) en Hein Jaap Hilarides ( 1969) werk van een nieuwe generatie Friese dichters in de tweetalige bloemlezing Droom in blauwe regenjas . Wat beweegt jonge Friese schrijvers om te dichten in de memmetaal ? Stelt de Friese poëzie, de Friese literatuur, iets voor buiten de provinciegrenzen? Kortom, hoe is in 2005 de stand van zaken in Fries poëzieland? Om antwoord te krijgen op deze vragen ging Friesland Post naar Amsterdam, de woonplaats van Bruinja & Hilarides. Dat het Fries ondanks pessimistische geluiden nog altijd leeft als poëzietaal staat volgens Tsead Bruinja buiten kijf. “ Naar mijn mening zijn het aantal jonge dichters in de bloemlezing, het succes van het online tijdschrift 'Doar' een bewijs van de vitaliteit van de Friese taal en de Friese literatuur. Terwijl er in de Groninger literatuur er praktisch geen jongere dichters te vinden zijn, zie je in de Friese literatuur elk jaar wel een paar nieuwe namen op het podium verschijnen en dan heb ik het niet over eendagsvliegen. Dichters als Remco Kuiper en Grytsje Schaaf zijn daar goeie voorbeelden van.”, aldus een enthousiaste Bruinja. Ook Hein Jaap Hilarides is van mening dat het Fries als schrijftaal nog erg vitaal is: “ Ik denk dat het nu, meer dan ooit, normaal is om de eigen taal, het eigen dialect te schrijven of te dichten. Door de internationalisering hoor je steeds meer talen. Voor een jonge Friese dichter is de stap dan ook klein om zich van het Fries te bedienen. Het is natuurlijk wel zo dat een Fries voor het Fries meer moeite moet doen dan voor het Nederlands. Dan kan echter ook een voordeel zijn. Als redactielid van het Friestalige literaire tijdschrift Hjir zie ik dat er verhoudingsgewijs veel poëzie binnenkomt. Daar getuigt de bloemlezing ook van. Ik denk dat het Fries als poëzietaal dus erg leeft. Door de klankrijkdom biedt het Fries ook veel mogelijkheden.” Beide dichters en samenstellers zien dan ook met veel genoegen terug op de tour die ze in het kader van de promotie van ‘Droom in blauwe regenjas' maakten. Bruinja over die propagandatour: “ Voor mij persoonlijk waren de hoogtepunten de presentatie in de Harmonie te Leeuwarden, waar bijna alle dichters aanwezig waren en ook voorlazen, ons optreden in Middelburg voor een klein maar vol zaaltje in de boekhandel De Drvkkery, waarbij veel Friezen om utens en Zeeuwen enthousiast reageerden op de poëzie, was prachtig. Ook de rit naar huis, naar Amsterdam, door het surrealistische havengebied van Rotterdam met een aantal van de dichters al dan niet onder invloed en de stereo op tien was onvergetelijk.” Volgens beide heren is er geen verschil in publieke belangstelling als het gaat om optredens in en buiten de Friese provinciegrenzen. Gemiddeld komen er zo'n dertig à vijfendertig poëzieliefhebbers op voorleessesies af. Tsead Bruinja, die veel dichtersfestivals organiseert, zowel in als buiten Friesland over de belangstelling voor jonge Friese dichters: “ Die belangstelling is niet zo groot als ik zou willen, maar ook niet verschrikkelijk klein. Een dichter heeft aan een paar honderd lezers genoeg. Het publiek bij literaire activiteiten zou, zoals ik al eerder zei, iets groter mogen. Daarvoor zullen we aan de PR moeten blijven werken. Een aantal Nederlandse uitgevers houdt de Friese literatuur goed in de gaten. Zo nu en dan geven ze een boek in vertaling uit dat redelijke oplages haalt, maar toch nog te weinig aandacht in de pers krijgt. Wat de bloemlezing betreft hebben we niets te klagen gehad. Het werk van Tsjêbbe Hettinga krijgt ook alle aandacht die ze verdient, bijvoorbeeld in de Volkskrant en de NRC. Ik had ook wel gehoopt op een goed stuk over de bloemlezing in één van die kranten, maar bloemlezingen worden eigenlijk bijna nooit besproken. De aandacht en ruimte voor poëzie in de kranten en tijdschriften zou sowieso wel iets mogen toenemen.” Geen verschil in opkomst, wel in reacties weet Hein Jaap: “ Buiten Friesland raak je bijna altijd aan de praat met iemand over de taal!” Tsead haakt hier op in door zijn mening te geven over de kwaliteit van het Fries dat de jonge generatie dichters gebruikt: “ Ik denk dat die kwaliteit best aardig is, hoewel de kennis en het gebruik van idiomatische uitdrukkingen verdwijnt. Op zich is dat ook een ontwikkeling in het dagelijkse taalgebruik. Zowel in Nederland als in Friesland worden bijvoorbeeld steeds minder spreekwoorden gebruikt. Als ze al gebruikt worden, dan zijn ze vaak verbasterd of vermengd met andere spreekwoorden. Dichters als Abe de Vries, Jabik Veenbaas en Arjan Hut schrijven in een rijk Fries. We hoeven wat dat betreft de hoop niet op te geven.” Taalmotieven Wat drijft Friese dichters, ook jongere, toch om in zo'n marginale taal als het Fries te schrijven? Behoud van de taal? Wat zijn hun taalmotieven? Hein Jaap is kort en krachtig in zijn antwoord : “ Ik denk dat taalmotieven zelden of geen rol spelen. Het persoonlijke motief, het je het best kunnen uitdrukken in de taal die het dichtst bij je staat, lijkt mij de reden.” Tsead vult iets uitgebreider aan, als hij antwoord geeft op deze vragen: “Ten eerste is de marginaliteit van het Fries relatief. Je zou deze vraag ook aan Nederlandse dichters kunnen stellen wat betreft het Engels, hoewel dat niet zo zeer hun tweede taal is, als het Nederlands onze tweede taal is. Ten tweede is het Fries eenvoudigweg onze taal, de taal waar we mee zijn opgegroeid en waar we ons het meest nauwkeurig in kunnen uitdrukken. Ik schrijf niet om de taal te behouden, maar ik zou wel mijn kind, mocht ik het ooit krijgen, ook al wordt het buiten Friesland geboren, in het Fries opvoeden.” Kwaliteit Zowel Tsead als Hein Jaap zijn positief in hun oordeel als het gaat over de kwaliteit van de Friese poëzie, ook als die vergeleken wordt met het werk van generatiegenoten uit Holland. Tsead Bruinja vertolkt het zo: “ Dichters als Elmar Kuiper, Abe de Vries en ook Hein Jaap hebben een aantal gedichten geschreven die me even dierbaar zijn als hoogtepunten uit het oeuvre van Tonnus Oosterhoff, Martin Reints en F. van Dixhoorn. De jonge Friese dichters experimenteren misschien nog niet even veel met versvormen en taalgebruik als Arjen Duinker of Tonnus Oosterhoff, maar dat is maar één aspect van een levendige literatuur of een goed gedicht.” Tot slot, jonge Friese dichters zijn uiteraard ook op het world wide web actief, maar hoe groot is de rol van de internettijdschriften en weblogs volgens Bruinja & Hilarides? Tsead Bruinja: “ Dat ligt aan de persoon. Internettijdschriften als Farsk en Doar leveren een belangrijke bijdrage aan het literaire klimaat. Ze bieden een podium aan nieuwe schrijvers en brengen de lezers op de hoogte van nieuwe boeken en activiteiten. De weblogs en forums fungeren vaak meer dan roddelrubrieken en als plekken om persoonlijke fetes uit te vechten. Ik lees er een aantal, maar kan niet zeggen dat ik er veel mee kan. Het is meestal vermakelijk wat er op gebeurt, maar soms ook stuitend. Dat Abe de Vries wordt aangevallen omdat hij de poëzie van Kiestra onder de aandacht brengt en nuances in het beeld van deze dichter probeert aan te brengen, is volstrekt belachelijk.” (bron: De Friesland Post)
|
||
Ik wie der ek - in de rubriek Vrije regelval door Guus Middag |
||
Het bestaan scherp in de neusgaten |
||
door Joop Leibbrand Oktober vorig jaar verscheen bij Uitgeverij Contact en Uitgeverij Bornmeer een tweetalige bloemlezing met werk van 23 Friese dichters: Droom in blauwe regenjas / Dream yn blauwe reinjas . Omdat nogal wat van de opgenomen dichters succesvol zijn in het podiumcircuit, is er nu een DVD die daarop inspeelt en waarop van alle dichters de voordracht te zien en te beluisteren is, waar nodig voorzien van Nederlandse ondertiteling. De dichters worden rustig in beeld gebracht, veelal in close up, en opvallend is hoezeer de camera de tijd neemt om de dichters hun ernst te gunnen. De DVD is aardige aanvulling op het boek, maar had natuurlijk al in een eerder stadium gemaakt moeten worden en dan gewoon bij het boek moeten zijn ingesloten. Bij het volgende Friese project dan maar. Bron: Meander, http://meander.italics.net/l/
|
||
Waarom “Droom in blauwe regenjas – nieuwe Friese dichters” niet te bespreken is in Pampus Onder leiding van Tsead Bruinja, één van de samenstellers van de bloemlezing “Droom in blauwe regenjas”, heeft Perdu het afgelopen jaar drie avonden gewijd aan Friese poëzie. Een onderwerp waaraan drie avonden gewijd worden, is volgens de Perdu-redactie een belangwekkend onderwerp. Kritiek op het bestaansrecht van de verzameling nieuwe Friese dichters, die bijna allemaal bij ons en onder onze redactionele goedkeuring op de planken hebben gestaan, is van de kant Perdu dus nauwelijks geloofwaardig. Ondergetekende is bevriend met Tsead Bruinja. Het Fries is een maar heel kleine taal. Ik bedoel: er zijn maar weinig Friessprekenden – om van Friessprekende dichttalenten nog maar te zwijgen. Toen ik nog in Leiden woonde, zijn er eens twee van mijn gedichten opgenomen in een bloemlezing over vijfhonderd jaar poëzie in Leiden. Dat was nog wel een aardige bloemlezing – ook Hans Lodeizen (studeerde ooit een paar maanden in Leiden) en de Indonesische dichter Rendra (is er ook wel eens geweest) behoorden volgens bloemlezer Ben Walenkamp tot de populatie aan Leiden verbonden dichters. Niet veel later werd ik benaderd voor een bloemlezing hedendaagse dichters in Leiden – een nog beperktere opzet met een dus nog beperktere keuze aan dichters. Godzijdank heb ik daar niet aan bijgedragen, want De Verzameling , zoals het boekje is gaan heten, bevat voor het overgrote deel de autobiografische hobbypoëzie van huisvrouwen, gepensioneerden en werklozen die alleen met grote welwillendheid gelezen kan worden en bijgevolg onmogelijk te onderwerpen aan een kritische beschouwing zonder flauw te worden en de dichters persoonlijk te beledigen. 4. Fries is voor Nederlandstalige Randstedelingen – voor wie de bloemlezing bedoeld is – poëtisch gezien een leugenachtige taal. Ongeveer zoals het Afrikaans. Mensen kunnen een gedicht van de Zuid-Afrikaanse Ingrid Jonker prachtig vinden omdat verkleinwoorden in die taal zo schattig klinken. Maar neem dit fragment: Pyltjie geveer in verskiet Korreltjie klein is my woord Klinkt misschien lief, zeker ook omdat Ingrid Jonker zo'n lief jong meisje was (en helaas nooit oud is geworden), maar dat is alleen omdat wij Nederlanders het Afrikaans niet voldoende machtig zijn om door het schijnbaar uitheemse en primitieve karakter van de aan het Nederlands verwante taal heen te prikken en daarmee oog te krijgen voor de betekenis die de woorden dragen. En die is allerminst lief of zangerig. 5. Om, de bloemlezing lezende, terug te komen op de vraag uit punt 3: meer nee dan ja. Voor de ja presenteer ik hierbij zomaar wat zinnen uit enkele gedichten in de bloemlezing: Ik sta voor het dorsschuurvenster, (Hein Jaap Hilarides) 's Ochtends dolen paarden over een dorstige kwelder (Remco Kuiper) Door het hooiland, dat de kleur van de zon had (Willem Schoorstra) ik op een hooivracht gestoken, wiegend (Janneke Spoelstra) Het is natuurlijk prima, nee toe te juichen, als dichters inspiratie vinden in hun omgeving. Maar er is een verschil tussen de manier waarop dat in bovenstaande dichtregels gebeurt, en zoals bijvoorbeeld de in dezelfde bloemlezing opgenomen dichter Abe de Vries het doet in het gedicht Oever . Ook hij probeert het Friese landschap te vangen, maar begint daarvoor bij de omgeving waarin Robert Frost en Langston Hughes hebben geleefd. Hij droomt van dichters, van vliegtuigen, van bruggen, van zaken die hij in zijn omgeving juist niet ziet, en realiseert zich dan: hier kan over water niet worden gelopen hier zijn de borsten bloter Als je een willekeurige voorbijganger in de Kalverstraat vraagt waaraan je Friese poëzie zou kunnen herkennen, behalve aan de taal, zou hij zeggen: aan het platteland. De “boerendichters” van hiervoor beantwoorden aan dat cliché, en zeggen daarom eigenlijk niets over dat landschap. Een dichter als Abe de Vries daarentegen schuift de clichés juist terzijde en gaat op zoek naar zijn eigen formuleringen, waardoor je juist bij zijn gedichten zo door dat landschap wordt getroffen. Tsead Bruinja begint in zijn nawoord bepaald laat aan een poging om de Friese poëzie te karakteriseren aan de hand van andere zaken dan het onvolprezen Friese landschap. Terwijl daar alle reden toe is, want – en nu kom ik bij de nee – net als de Nederlandse poëzie van vandaag is de Friese poëzie in Droom in blauwe regenjas juist erg veelzijdig, veel wereldser en avontuurlijker dan mijn natuurlijk (heel gemeen) niet zomaar gekozen boerendichtregels. Dichters als Albertina Soepboer, Elmar Kuiper, Abe de Vries, Bruinja zelf, en de voor mij ongenaakbare topper uit de bundel: Cornelis van der Wal – door hen is Droom in blauwe regenjas voor de Amsterdammer met dichterlijke pretenties jaloersmakend. Je leest het en je denkt: “Verdomme! Die Friezen! Die kunnen er wat van!” Neem nou deze regel van Van Der Wal: Het klamme gelaat van een zielige kaas aan de hemel Sinkingssykte!!! 6. Nog even over puntje 4. Zo'n regel als die van Cornelis van der Wal, het maakt niet uit in welke taal je die zet – is eenvoudigweg erg mooi: The clammy face of a sad cheese in the sky
was promoting the sun. Das klamme Gesicht eines bedauerlichen Käses am Himmel Le visage moite d'un fromage mesquin dans le ciel Mooi van muziek, ja, maar ook en vooral van betekenis. Een mooi beeld. Zo van: het is prozaïsch, op een weinig romantische manier nacht – getuige de zielige kaas aan de hemel die de maan moet voorstellen – maar alla, maanlicht is weerkaatsing van zonlicht, dus er moet ergens nog een zon wezen, en die zal ons op enig moment in de toekomst, geen idee wanneer, weer gaan beschijnen. Want dat was ik vergeten te vertellen: Droom in blauwe regenjas is mooi tweetalig uitgegeven, met de Nederlandse vertalingen consequent naast de Friese originelen afgedrukt. En waar de auteur niet zelf voor een vertaling heeft gezorgd, hebben Bruinja en Jabik Vermaas hun adequate vertalerspen ter hand genomen. 7. Resumerend hebben we dus een inhoudelijk reeds medeplichtige redactie, een persoonlijke loyaliteit van de criticus met één van de te bekritiseren bloemlezers, een te mooie taal, een teveel aan interessante dichters met goede gedichten, aan veelvormigheid, aan avontuurlijkheid en ook aan kwaliteit om een echt kritische beschouwing te kunnen schrijven over Droom in blauwe regenjas . Ja, het nawoord: iets minder mest en iets meer poëzie graag. Maar dat is één zin, en nog lang geen recensie. Bovendien moet je eerst door veel mooie poëzie heen waden vooraleer je bij het nawoord terecht komt. 8. Waarom schrijf ik die nummertjes nog altijd op? Alsof ik nog aan een opsomming van argumenten bezig ben… 9. Ach, krij de sinkingssykte! Joost Baars (1975) is dichter, perdist en recensent bij deRecensent.nl. Hij publiceerde gedichten en essays in Nymph, Krakatau en Lava. Bij het literaire tijdschrift Lava was Baars ruim twee jaar betrokken als redacteur. bron: Pampus
|
||
Tweetalige bloemlezing jonge Friese dichters door Henk van der Veer
|
||
troch Piter Boersma De bondel In dream dy't útkomt. It docht him wolris foar sûnder dat men der wat foar hoecht te dwaan, mar faker is it sa dat men sels in triuwke meijaan moat, meastentiids lykwols moat der foar bealge wurde. Hoe sit dat mei it trochslaand súkses fan de blomlêzing Droom in blauwe regenjas - Dream yn blauwe reinjas? Yn de blomlêzing stiet Fryske poëzy fan dichters dy't nei 1990 debutearre ha. Op de achterflap stiet it, de titel jout it oan, dizze blomlêzing is yn earste ynstânsje ornearre foar de Nederlânsktalige lêzer. Dat wurdt ek dúdlik troch de yndieling fan it boek - rjochts de Nederlânske oersetting, links it Fryske orizjineel - en it feit dat it neiwurd allinne yn it Nederlânsk steld is. Net foar neat wurdt in link lein mei de yn 1994 útkommen Spiegel van de Friese poëzie, dy't in byld jout fan de Fryske poëzy fan de 17 e ieu ôf. Mar dy blomlêzing hat gjin Fryske ûndertitel en dizze Droom /Dream wol. De bondel wol tagelyk in presintaasje wêze fan de nijste dichters oan it Fryske publyk. Hiel tûk is dus besocht om twa miggen yn ien klap te slaan. De bondel hat gjin foar- mar in neiwurd. As de lêzer it boek iepen slacht is dêr fuort it earste gedicht, hy wurdt earst net opskipe mei de poëtika fan de gearstallers of in kader, hy wurdt net by de tomme heind. No falt in blomlêzing as dizze, dy't it moai brede fjild fan de Fryske poëzy fan 'e lêste jierren bestrike wol, ek net te ferienigjen mei in spesifike poëtika. Mar wêrom't foarôf net mei poëtikale en stjoerende opmerkingen struid wurdt, makket dat neiwurd ymplisyt dúdlik. Utlieder Tsead Bruinja kiest foar in yndividuele benadering, it giet om 'e yndividuele dichters, om de gedichten op harsels. En as er dêrnêst hiel foarsichtich in pear lyntsjes oantsjut, dan docht er dat sûnder konklúzjes te lûken. Hy seit bygelyks net: sjoch lêzer, dat is typysk foar de Fryske poëzy, dêryn ûnderskiedt de Fryske poëzy him no fan de Nederlânske en alle oare en dat makket de Fryske poëzy, los sjoen fan 'e kwaliteit, krekt foar jimme ynteressant. De tindins fan de besprekken wat dat oangiet, is almeast: ôfsjoen fan it feit dat it yn it Frysk is, bestiet der gjin Fryske poëzy. Mar dochs ha, sa't ik it sjoch, Bruinja syn lyntsjes de bedoeling om wat labels op 'e Fryske poëzy te plakken en in profilearring foar de Nederlânske poëzie oer te suggerearjen. Ien label is dêrby net nij en it wurdt suver brûkt as in oerkoepeling: de oanwêzichheid, al of net op 'e foargrûn, fan it Fryske plattelân en de Fryske boerewrâld. Ja, noch altyd. In oar label dat him oantsjinnet is dat fan it absurde en it groteske. It is terjochte en miskien wol hiel opsetlik dat Bruinja dêr frijwat omtinken oan jout: yn dy sfear hat de Fryske poëzy leau ik mear te bieden as de Nederlânske en dat dan ek noch mei sokke unike dichters as Anne Feddema en Cornelis van der Wal. PR-kampanje Om it belang fan Droom yn blauwe regenjas goed oan te jaan is it nedich om ek, of miskien wol krekt, omtinken te jaan oan alles wat der om it ferskinen fan de blomlêzing hinne op tou set is. Gearstaller Tsead Bruinja organisearret al jierren poëzymanifestaasjes, hy treedt sels in protte op, benammen bûten Fryslân, want hy betsjinnet him as dichter ek fan it Nederlânsk, hy beskikt oer in geweldich netwurk yn it literêre sirkwy, prima kontakten mei de parse en it brûken fan it ynternet hat er yn 'e fingers. Dat hat er allegear ynset om de ‘Droom' en dêrmei de opnommen dichters te promoaten.
De Droom/Dream hat it omtinken fan 'e grutte lanlike media krigen, mar ek fan de lytsere mear spesifike.
I
n wikseljende ploech dichters út de bondel hat sûnt it boek ferskynd is al op withoefolle plakken bûten en yn Fryslân in Droom/Dream- jûn fersoarge. En dy toernee fan komsa giet noch hieltyd troch. De presintaasje is op dy jûnen perfekt. Sa lêze de dichters foar in Hollânsktalich públyk bygelyks yn it Frysk foar en ferskynt op in skerm de tekst tagelyk yn it Nederlânsk.
Foar de ferkeap fan de bondel dogge sokke jûnen fansels fertuten, mar it is ek foar dichters in perfekte pr en dêrnêst sûnder mis hiel stimulearjend. Kriuwerij It bewiis dat de Droom in suksesferhaal neamd wurde mei, wurdt ek levere troch de kriuwerij dy't der om hinne ûntstien is. As it neat foarstelde hoegde gjin mins him der ommers drok om te meitsjen. Beslút Ik lies koartlyn sokssawat as: wêr bliuwe de fyftigers en sechstigers, de âlde dichters? Dy soene har mei in blomlêzing op 'en nij manifestearje moatte, want de Droom/Dream soe harren oan kant reage ha. In better komplimint is hast net mooglik. Oft it wier is, sil ôfwachte wurde moatte, mar wier is al, dat de gearstallers fan 'e bondel dy bedoeling net hân ha, alteast út it neiwurd docht dat net bliken, fan in har profilearjen of ôfsetten tsjin de eardere generaasje is alhiel gjin sprake. bron: Hjir, nr. 1, februari 2005
|
||
Ook voor niet-Friezen Dat waaien, altyd dat waaien
|
||
Friese dichters
|
||
Acht Friezen in Utrecht |
||
Las! Boeken, tijdschriften, websites gelezen door Marc van Oostendorp (26.12.04) Droom in blauwe regenjas - Een keuze uit de nieuwe Friese poëzie sinds 1990 Tien jaar geleden kreeg ik de Spiegel van de Friese poëzie cadeau van iemand, voor mijn verjaardag, en heb die toen tijdens de kerstvakantie helemaal stukgelezen. Deze nieuwe bloemlezing wil heel expliciet een aanvulling zijn en een 'nieuwe generatie' dichters presenteren (onder die nieuwe generatie zitten overigens ook mensen die dit jaar vijftig geworden zijn). Droom in blauwe regenjas is in alle opzichten die ik bedenken kan een goede bloemlezing. Zo kun je er geen slecht gedicht in ontdekken. Er zijn wel gedichten die niet mijn smaak zijn, maar ook daarvan kan ik niet zeggen dat ze slecht zijn. Daarentegen staan er een heleboel ontdekkingen in. Van Elmar Kuiper wil bijvoorbeeld wel meer lezen, of van Anne Feddema, of van Nyk de Vries:
Nog een reden waarom Droom in blauwe regenjas zo'n goede bloemlezing is: dat de beste dichters gemiddeld ook de meeste ruimte krijgen. Albertina Soepboer kende ik al wel een beetje, in het Nederlands, maar Tsead Bruinja (een van de samenstellers) heb ik ook pas in deze bundel leren kennen. Als je het in een keer bij elkaar ziet, denk je: wat zijn er toch veel goede Friestalige dichters. De bloemlezing is ook zo goed omdat er een mooie website bijhoort, met extra achtergrondinformatie over alle schrijvers. Daar heb ik het bovenstaande prozagedicht van Nyk de Vries van gekopieerd, en daar lees ik dat hij ook een roman geschreven heeft (die ook nog in het Nederlands vertaald is) en bezig is met een tweede. Die moet ik ook lezen! Net als ik het tijdschrift |
||
De gave |
||
Fryske fersen fertsjinje in sa grut mooglik publyk Droom in blauwe regenjas / Dream yn blauwe reinjas is de titel fan in nije, twatalige blomlêzing mei gedichten dy't ein oktober presintearre is. Oer it hoe en wêrom fan dit projekt fertelle de gearstallers, en sels dichters, Tsead Bruinja en Hein Jaap Hilarides. troch Marijke de Boer In lytse 25 nije, Fryske skriuwers steane mei har wurk yn de blomlêzing. De moaiste fersen dy't de ôfrûne jierren publisearre waarden, binne no foar in breed publyk tagonklik makke. Troch fan de fersen oersettingen te leverjen, kin elkenien de Fryske poëzij begripe. Want, sa fine de gearstallers, de gedichten moatte foaral lêzen wurde. Tsien jier nei it ferskinen fan de Spiegel van de Friese Poezie , mei in histoarysk oersjoch fan de poëzij fan de santjinde ieu ôf, waard it tiid foar in nije seleksje. “Dichters as Albertina Soepboer en Anne Feddema steane net yn de Spiegel,” fertelt Tsead Bruinja. “Se ha in belangrike bydrage levere oan de Fryske literatuer. Der binne sûnt dy tiid noch safolle mear goede Fryske dichters bykommen dy't mooglik in belofte foar de takomst binne. Om in soad minsken yn de kunde komme te litten mei de moderne poëzij, fûn ik dat der in nije blomlêzing komme moast.” Yn de blomlêzing is wurk opnommen fan Hidde Boersma, Tsead Bruinja, Lida Dykstra, Anne Feddema, Tsjisse Hettema, Klaske Hiemstra, Hein Jaap Hilarides, Eric Hoekstra, Arajn Hut, Sytse Jansma, Elmar Kuiper, Remco Kuiper, Willem Schoorstra, Albertina Soepboer, Janneke Spoelstra, Jabik Veenbaas, Foppe Venema, Volken B. de Vlas, Abe de Vries, Matty de Vries, Nyk de Vries, Cornelis van der Wal en Sito Wijngaarden. Kritearia Foar it boek ha de gearstallers alle bondels lêzen fan skriuwers dy't nei 1990 har debút makke ha. Op Cornelis van der Wal nei binne it allegear nije dichters dy't net yn de Spiegel steane. “Om yn de beneaming te kommen, wie it net ferplichte dat se in bondel útbrocht hienen. We ha ek nei wurk sjoen dat publisearre is yn de literêre tydskriften en op ynternet,” fertelt Tsead Bruinja. Fan Arjan Hut en Tsjisse Hettema binne fersen útkeazen dy't net yn har bondels opnommen binne. “De fersen yn de bondels fûnen we net sterk genôch, dêr siet net it fers by wêrfan't we fûnen dat it goed by de rest fan de blomlêzing passe soe. Yn earste ynstânsje wienen se dêr net sa oer te sprekken, úteinlik ha se dochs har meiwurking tasein.” In oar betingst fan de selektearre fersen wie dat de skriuwers net âlder as 50 jier wienen. “Dy leeftydsgrins is arbitrêr, moatst ergens in grins lûke ast dy rjochtest op jonge skriuwers. Dêrby ha we rekken hâlden mei it feit dat de trochsneed Fryske skriuwer pas op lettere leeftyd debutearret, ergens achter yn de tritich. Ast de grins by 40 jier leist, kinst in dichter as Anne Feddema net meinimme.” Mei dy beheining is bygelyks de Boalserter skriuwster Aggie van der Meer bûten de boat fallen. Se debutearre yn 2000 op 72-jierrige leeftyd. Tsead Bruinja hie it idee fan de blomlêzing mei wurk fan Fryske dichters al in pear jier werom ris falle litten by Louw Dijkstra fan útjouwerij Bornmeer yn Ljouwert. Dy seach der wol wat yn en útjouwerij Contact yn Amsterdam hie ek wol earen nei sa'n twatalige útjefte. Dy útjouwer hat al tal fan skriuwers út it Noarden yn it fûns, lykas as Nanne Tepper, Wouter Godijn. De Friezen Albertina Soepboer en Tsead Bruinja ha boppedat al bondels by Contact útbrocht. Nei it finen fan in gaadlike meigearstaller yn de persoan fan Hein Jaap Hilarides koe it projekt twa jier lyn konkreet begjinne. “Om dochs in foarm fan objektiviteit te kreëarjen, ha ik Hein Jaap frege my te helpen by it wurk,” fertelt Tsead Bruinja. De twa learden elkoar kennen by in útrikking fan de Rely Jorritsma priisfraach en letter sieten se beide yn de redaksje fan Hjir. “Ik ha ferlet fan ien dy't it my dreech makket. In ja-knikker sit ik net op te wachtsjen. Op de Hjirgearkomsten stienen Hein Jaap en ik faak rjocht tsjinoer elkoar. Dêrby ha we wol altyd respekt foar de oar syn miening hân. Dus as in soarte fan kontragewicht like my de gearwurking mei Hein Jaap geskikt.” De meigearstaller omskriuwt de taakferdieling sa: “Tsead is mear de gedreven man en ik bin it klankboerd.” Eigen lûd By de seleksje fan de fersen wienen de gearstallers it oer it generaal gau iens. “We sieten blykber mear op ien line as dat we yn 't foar tocht hienen,” fertelt Hein Jaap Hilarides. “It ferskil siet foaral dêryn dat ik in strangere kar makke en dat Tsead mear nei de komposysje fan it boek as gehiel seach.” Tsead Bruinja follet oan: “Kwaliteit hat fansels it belangrykste kritearium west foar ús by de seleksje fan de fersen. Mar dat is in subjektyf begryp. De fersen yn de blomlêzing binne ús kar. In oar hie grif in oare seleksje makke. Oer it fers Arkadia fan Lida Dykstra ha we bygelyks lang diskusjearre. Want Hein Jaap fûn it eins net goed genôch foar de blomlêzing, ik woe dochs noch graach in tredde fers fan Lida opnimme. Har wurk is der belangryk genôch foar.” De gearstallers hienen Eeltsje Hettinga in belangryk plak yn de blomlêzing tabedield. “Alhoewol't er ek yn de Spiegel stiet, woenen we syn wurk no wer graach opnimme. Syn wurk soe goed passe yn dizze blomlêzing. Hy soe der mei de measte fersen, mar leafst 18, ynkomme,” fertelt Tsead Bruinja. Dochs stiet it wurk fan de eigensinnige Hettinga der net yn. “Spitigernôch is de gearwurking ôfketst. We koenen it saaklik net iens wurde oer de betingsten.” Fan trije dichters, Matty de Vries, Remco Kuiper en Volken B. de Vlas, binne fersen opnommen, sûnder dat se al in bondel op har namme te stean ha. “Ik woe se der graach by ha om't se in eigen lûd ha en om't we yn de takomst noch in soad fan har hearre sille. Ik wist watfoar moaie fersen at se meitsje koenen, mar it geskikte fers foar de blomlêzing siet dêr net by. Doe ha ik frege oft se mear wurk opstjoere koenen en dêr siet wurk by wat wol yn it gehiel paste.” De blomlêzing trochblêdzjend falt op dat de gearstallers neist de mear tradisjonele fersen benammen fersen mei absurdistyske humor útkeazen ha. “In fers as Yn' e neisimmer fan Anne Feddema fyn ik noch altyd fantastysk”, seit Hein Jaap Hilarides, “ek al ha ik dat fers al hiel faak lêzen. Dy selde soart humor sjochst werom yn de fersen fan Cornelis van der Wal. Hy hat selsspot en mijt himsels net.” Neffens Tsead Bruinja sit der ek wat rûchs yn tal fan fersen, lykas yn De jachtfrou fan Albertina Soepboer. “It is skerp skreaun, sûnder flauwekul. Dat sjochst by mear jonge dichters. Oft dat in teken fan dizze tiid is of in typysk Frysk ferskynsel, doar ik net te sizzen.” Neffens Hein Jaap Hilarides sit der in bepaalde doarpsheid yn de gedichten. “Se binne ierdsk, sûnder dat se bekrompen binne. Der is by dichters as Anne Feddema in relativearjende, droege humor.” Om it fers alle romte te jaan, stiet op in side ien fers ôfprinte, lykas yn in dichtbondel. De oersetting stiet der net fuort by, mar op in aparte side. De dichters mochten oanjaan oft se sels har wurk fertale woenen of dat in oersetter dat die. Jabik Veenbaas en Tsead Bruinja ha de oersettingen foar har rekken nommen. “Oersetten is dreech,” fertelt Tsead Bruinja. “Ferliest altyd wat fan it orizjineel. De keunst is om it gefoel oer te bringen, mar moatst ek ticht by de tekst bliuwe en rekken hâlde mei it ritme en de rym.” Missy In man mei in missy neamt Tsead Bruinja himsels net. Hy sjocht it wol as syn taak om gedichten foar in grut publyk berikber te meitsjen. “It gearstallen fan sa'n blomlêzing heart foar my by it skriuwen. Ik fiel in ferantwurdlikheid net allinne foar mysels dwaande te wêzen, mar ek om in bydrage te leverjen oan de literêre kultuer. Om de ôfstân tusken it gedicht en it publyk lytser te meitsjen. Dat doch ik mei myn optredens en hooplik draacht de blomlêzing dêr oan ta.” Op festivals wurdt Tsead Bruinja altyd oankundige as de Fryske dichter. “Dat ûnderskied tusken it Frysk en Nederlânsk soe der eins net wêze moatte. It giet om de gedichten, makket net út yn watfoar taal. De fersen moatte ûnder de minsken brocht wurde.” Mei de blomlêzing wolle we sjen litte dat der moderne Fryske poëzij bestiet. Al is it fansels in persoanlike kar fan twa dichters, hooplik is de seleksje sa skerp dat de gedichten de lêzer yn it fers lûke. It iepeningsfers De rop om Doede fan Hidde Boersma stiet bygelyks as in hûs. Der sit net in wurd tefolle yn. Neffens ús is dat oer hûndert jier noch de muoite fan it lêzen wurdich.” (Bron: De Moanne Nr. 10, 2004) terug naar boven |
||
Aanschafinformatie voor de Nederlandse bibliotheken door Jelle van der Meulen
|
||
Droom in een blauwe regenjas ‘Dag Talma,' zegt Henk. Hij heeft zijn bril die helemaal beslagen is, afgenomen en kijkt mij als vanouds met grote droeve ogen aan. ‘Ik heb wel zin in koffie. Heb jij ook zin in koffie?' ‘Och,' lach ik, ‘ik heb eigenlijk altijd wel zin in koffie. Kom er in.' ‘Wat is dat voor een boek?' vraagt Henk, nadat hij een slokje leut heeftgenomen. Ik pak het boek van tafel en zeg: ‘Droom in een blauwe regenjas.' Een tweetalige bloemlezing van de Friese dichters Tsead Bruinja en Hein Jaap Hilarides met het werk van nieuwe Friese dichters. Heb jij wat met Friese poëzie?' ‘Niet dat ik weet,'zegt Henk, ‘maar ik vind het wel een mooie titel. Kun je mij vertellen waar ie op slaat?' ‘Het komt uit een gedicht van Albertina Soepboer, een bekende Friese dichteres die hier ook in de stad woont. Ik zal het even opzoeken. Ja hier op pagina 95. ‘Dan gaat de bel en staat de droom op de stoep. Ik huiver. Ze draagt een blauwe regenjas waaronder borsten zich laten bekijken.'' Er valt een korte stilte. ‘Mooi,'zegt Henk, ‘en ook heel herkenbaar: een blauwe regenjas waaronder borsten zich laten bekijken.' ‘Hoezo herkenbaar?' vraag ik verbaasd, ‘heb jij dan zoveel met borsten onder een blauwe regenjas.' Henk kijkt me even goed aan en zegt dan: ‘Ik denk ook niet dat jij daar een goed oog voor hebt. Als het nu regent en ik loop door de straten van Groningen, dan zie ik meteen welke vrouw er in haar nakie onder haar regenpak loopt en welke vrouw niet.' ‘Lopen er dan zoveel vrouwen in hun nakie onder een regenpak in de stad?' ‘Jazeker, en ook genoeg mannen. Ik zie het aan hun genietende gezichten. Het is eh… iets seksueels, een afwijking. Sommige mensen vinden niets lekkerder dan in hun nakie onder hun regenpak lopen. Ik zal het je nog sterker vertellen, ik ben zelf ooit zo iemand geweest. Als het regende, voelde ik steeds meer en meer het hevige verlangen in mij opkomen om een regenpak aan te doen, terwijl ik niet naar buiten hoefde. Op het laatst werd ik zo gespannen dat ik het niet meer uithield. Zo snel als ik kon ontdeed ik me van al mijn kleren. Hierna snelde ik naar mijn klerenkast waar ik mijn regenpak uithaalde die ik meteen tegen mijn blote huid begon te wrijven. De koele gladde stof en de ietwat muffe geur bezorgden mij een gelukzalig gevoel, dat nog werd versterkt als ik mijn regenpak aan deed. Hierna ging ik zo snel mogelijk naar buiten om een grote waterplas te zoeken waar ik in ging liggen. Als het water tot aan de nek was gestegen liep het naar binnen en werd ik lekker nat, wat ik dan trouwens toch al was, want in die regenpakken is het altijd goed zweten. Na enige minuten drijven in zo'n plas ging ik langzaam weer uit het water. Het weglopen van het water langs mijn naakte lichaam en mijn benen voelde heel lekker. Nou ja, wat ik al zei, het is een afwijking. Ik voelde me ook altijd heel erg schuldig als ik weer thuis kwam.' ‘Hoe ben je er dan afgekomen,' vraag ik voorzichtig. ‘Iemand heeft me in een waterplas zien liggen en heeft het aan mijn moeder verteld. Ja, het blijft toch een dorp hè. En je kent mijn moeder… Die gaat meteen elke dag voor me bidden en weet ik wat… Dan haal je het wel uit je hoofd om dergelijke dingen te doen.' ‘Ja,'peins ik, ‘maar in dit geval moet ik je moeder geloof ik wel gelijk geven.' Ik sta op om een tweede bakje koffie te halen. Door het grote raam zie ik dat het was begonnen te regenen. DROOM IN EEN BLAUWE REGENJAS (versie met friestalige tekstgedeelten) De deurbel gaat. Het is Henk Olthuis, mijn ouwe jeugdvriend. Ik heb hem uitgenodigd om langs te komen, want hij zit al jaren weg te kwijnen in z'n flatje in Surhuisterveen. Geen vriendin, geen werk, de donkere dagen voor kerst, daar wordt een mens niet vrolijker van. Je moet er op z'n tijd eens uit. En daar komt bij dat we elkaar dit jaar nog niet hadden gezien. ‘Dag Talma,' zegt Henk. Hij heeft zijn bril, die helemaal beslagen is, afgenomen en kijkt mij als vanouds met grote droeve ogen aan. ‘Ik heb wel zin in koffie. Heb jij ook zin in koffie?' ‘Och,' lach ik, ‘ik ha eigentlik altyd wol nocht oan kofje. Kom der yn.' ‘Wat is dat voor een boek?' vraagt Henk, nadat hij een slokje leut heeft genomen. Ik pak het boek van tafel en zeg: ‘‘Dream yn in blauwe reinjas.' In twatalige blomlêzing fan de Fryske dichters Tsead Bruinja en Hein Jaap Hilarides mei it wurk fan nije Fryske dichters. Hast dû wat mei Fryske poëzy?' ‘Niet dat ik weet,'zegt Henk, ‘maar ik vind het wel een mooie titel. Kun je mij vertellen waar ie op slaat?' ‘It komt út in gedicht fan Albertina Soepboer, in bekende Fryske dichteres dy't hjir ek yn 'e stêd wennet. Ik sil it even opsykje. Ja hjir ha'k it al. ‘Dan giet de bel en stiet de dream op 'e stoepe. Ik huverje. Se hat in blauwe reinjas oan dêr't boarsten har ûnder besjen litte.'' Er valt een korte stilte. ‘Mooi,'zegt Henk, ‘en ook heel herkenbaar: een blauwe regenjas waaronder borsten zich laten bekijken.' ‘Hoesa ‘herkenbaar'? Hast dû dan safolle boarsten sjoen ûnder in blauwe reinjas?' Henk kijkt me even goed aan en zegt dan: ‘Ik denk ook niet dat jij daar een goed oog voor hebt. Als het nu regent en ik loop door de straten van Groningen, dan zie ik meteen welke vrouw er in haar nakie in haar regenpak loopt en welke vrouw niet.' ‘Rinne der dan safolle froulju neaken yn in reinpak troch de stêd?' ‘Jazeker, en ook genoeg mannen. Ik zie het aan hun genietende gezichten. Het is eh… iets seksueels, een afwijking. Sommige mensen vinden niets lekkerder dan in hun nakie in hun regenpak lopen. Ik zal het je nog sterker vertellen, ik ben zelf ooit zo iemand geweest. Als het regende, voelde ik steeds meer en meer het hevige verlangen in mij opkomen om een regenpak aan te doen, terwijl ik niet naar buiten hoefde. Op het laatst werd ik zo gespannen dat ik het niet meer uithield. Zo snel als ik kon ontdeed ik me van al mijn kleren. Hierna snelde ik naar mijn klerenkast waar ik mijn regenpak uithaalde dat ik meteen tegen mijn blote huid begon te wrijven. De koele gladde stof en de ietwat muffe geur bezorgden mij een gelukzalig gevoel, dat nog werd versterkt als ik mijn regenpak aan deed. Hierna ging ik zo snel mogelijk naar buiten om een grote waterplas te zoeken waar ik in ging liggen. Als het water tot aan de nek was gestegen liep het naar binnen en werd ik lekker nat, wat ik dan trouwens toch al was, want in die regenpakken is het altijd goed zweten. Na enige minuten drijven in zo'n plas ging ik langzaam weer uit het water. Het weglopen van het water langs mijn naakte lichaam en mijn benen voelde heel lekker. Nou ja, wat ik al zei, het is een afwijking. Ik voelde me ook altijd heel erg schuldig als ik weer thuis kwam.' ‘Hoe bist der dan ôfkaam?'vraag ik voorzichtig. ‘Iemand heeft me in een waterplas zien liggen en het aan mijn moeder verteld. Ja, het blijft toch een dorp hè. En je kent mijn moeder… Die gaat meteen elke dag voor me bidden en weet ik wat… Dan haal je het wel uit je hoofd om dergelijke dingen te doen.' ‘Ja,'peins ik, ‘mar yn dit gefal moat ik dyn mem leauw ik wol gelyk jaan.' Ik sta op om een tweede bakje koffie te halen. Door het grote raam zie ik dat het is begonnen te regenen. (Bron: www.meinderttalma.nl en de Leeuwarder Courant) |
||
DROOM IN BLAUWE REGENJAS/DREAM YN BLAUWE REINJAS Tsead Bruinja en Hein Jaap Hilarides (red.) Door Chrétien Breukers Tsjêbbe Hettinga zorgde in 1993 voor de eerste ‘Friese Welle' in de Nederlandse poëzie. Zijn voordracht op de Frankfurter Buchmesse in 1993 maakte diepe indruk op pers en publiek. ' Vreemde kusten/Frjemde kusten' was in 1995 zijn langverwachte en succesvolle landelijke debuut. De bundel verscheen een jaar na de eveneens succesvolle ' Spiegel van de Friese poëzie - van de zeventiende eeuw tot heden' , samengesteld door Teake Oppewal en Pier Boorsma. Daarna werd het weer wat stiller rond de Friese poëzie, maar daar is nu op drastische wijze verandering in gebracht. Onder aanvoering van allesdoener en alleskunner Tsead Bruinja klopt een ‘nieuwe' generatie Friese dichters met enige kracht op de deur van de Nederlandse poëzie; dat gebons op de deur is door uitgeverij Contact en uitgeverij Bornmeer verzameld in een prachtig vormgegeven, tweetalige bloemlezing: 'Droom in blauwe regenjas/Dream yn blauwe reinjas'. Ik zal het maar meteen verraden: dit wordt een recensie in een hoge sleutel. De bloemlezing sleep ik nu al weken met me mee. In de trein, in de bus, op de wc, ja zelfs in bed zit of lig ik erin te lezen. Werkelijk waar, je zou willen dat er vaker van deze bloemlezingen verschenen, maar ja, het kan niet altijd feest zijn. Op een gegeven moment ga je je zelfs afvragen waar de Friezen die geweldige dichters allemaal vandaan halen. Het is gewoon niet normaal, zoveel goede, relatief jonge dichters op zo'n klein taalgebied. Het is jaloersmakend. Het is niet eerlijk. Daarnaast zou het eigenlijk verboden moeten worden. Of schrijft Bruinja het grootste deel van de gedichten zelf en zoekt hij er vervolgens pseudoniemen bij? Op de website die bij het boek hoort staat: ‘Sindsdien (na het verschijnen van de Spiegel, CB) heeft zich een nieuwe generatie dichters aangediend, die het verdient om gelezen te worden. Zo is er het licht absurde werk van dichters als Anne Feddema en Cornelis van der Wal , het romantische en muzikale oeuvre van Albertina Soepboer en de sterk filosofische poëzie van Elmar Kuiper.' En zo is het maar net. Voor deze keer klopt een ronkende aanbeveling, zij het dat ik het werk van Cornelis van der Wal (voor mij een ontdekking – uitgevers van Nederland, stuur de man een brief, nee, bied hem meteen een contract aan) naast licht absurdistisch ook heel andere kwaliteiten heeft. Ik citeer zijn gedicht Mijn slurfje in de ruimte dat sinds ik het voor het eerst las tot mijn favoriete gedichten behoort. Zelden zag ik een lichte vorm van meligheid, of absurdisme, zo mooi gecombineerd met een uitzichtloze wanhoop over de 'condition humaine', als ik het even zwaar mag zeggen: Daar is de zon, hier is de ruit, ik kus mijn heilige buik. Eten en drinken moet mijn tijdelijk lijf en mijn slurfje is weer stijf. Achter wolken trillen schuwe ruimteschepen, daar wachten onze broeders, met vreemde koppen. Van der Wal is met zes (allemaal sterke) gedichten ruim vertegenwoordig in de bloemlezing. Tsead Bruinja kende zichzelf ook zoveel gedichten toe, daarmee brekend met de gewoonte dat een samensteller het voor zijn eigen werk rustig aan doet. Maar de gedichten die hij heeft gekozen behoren zeker tot zijn beste. Wat het aantal gedichten betreft is Albertina Soepboer het ruimst vertegenwoordigd, met acht gedichen. Terecht. Haar wondermooie gedichten – waarvoor ze, dat voorspel ik bij deze, ooit de P.C. Hooftprijs zal winnen, en wat mij betreft ook de Prijs der Nederlandse letteren – bijten zich vast in je geheugen en willen daar niet meer uit. Soepboers werk lijkt het vakmatige, klassieke én het lyrische van collega's als Ida Gerhardt en Christine D'Haen in zich te verenigen – met als resultaat een geheel eigen geluid. Zelfs in langer werk, zoals De windroos , een soort oratorium, verliezen haar regels niet aan spanning. Soepboers gedichten zijn zangerig en nurks, net zoals het Fries in mijn oren klinkt. Een korter voorbeeld, het gedicht heet Over Friesland . Er worden langere gedichten geschreven waar minder in staat: Dat waaien, altijd dat waaien de bomen in onze tuin die heimwee hebben naar het bos de lente die in grauwe wolken over het lege landschap jaagt altijd naakt, altijd Bruinja, Soepboer en Van der Wal: die schrijven wat mij betreft het meest imponerende werk uit Droom in blauwe regenjas/Dream yn blauwe reinjas . Maar ook Anne Feddema, Elmar Kuiper en Jabik Veenbaas schrijven gedichten die een breder, lees hier: Nederlandstalig publiek verdienen. Grote verdienste van Bruinja en Hilarides is dat ze een introductie tot het werk van een redelijk groot aantal hedendaagse Friese dichters bieden. Dichters die nog volop bezig zijn met het schrijven van hun oeuvre. Voor mij blijft het bijna onvoorstelbaar dat er in één provincie zoveel dichttalent te vinden is. Ligt het aan de taal? Aan de gezonde buitenlucht? Ik weet het niet. Maar ik ben wel blij dat ik de bloemlezing binnen handbereik heb en ik ga Fries leren om de bundels van de gebloemleesde dichters te kunnen lezen. Het laatste woord is aan Jabik Veenbaas. Het gedicht heet De gave : Ik liep nog één keer door de stad om alles weg te geven mijn benen liet ik aan een bedelaar die zijn hand ophield in een schemerig park mijn vingers gunde ik aan een vogel die er zijn jongen vrolijk mee voerde mijn kleumend hart schonk ik aan jou een vreemde, bloederige gave! toen was ik niets meer dan een lang verlaten, een ongenaakbaarheid, maar ik werd ook het onstilbaar begeren van de late bedelaar, het vogeljong dat reikhalzend uitvloog en jouw meisjesogen die dorstig dongen naar de broze blijdschap van een nieuwe dag POËZIERAPPORT: 9 / 10 bron: http://poezierapport.blogspot.com/ terug naar boven |
||
Troch Babs Gezelle Meerburg Ambysje. Dat ferwachtsje jo fan in blomlêzing mei wurk fan nije Fryske dichters en dy ferwachting makket ‘ Droom in blauwe regenjas / Dream yn blauwe reinjas' hielendal wier. |
||
Nullehakkebaitsjeboksebaitsjeboksenullehakke!* Door Tjitske Mussche (5 sterren) In dagen waarop de chaos in ons kleine landje op CNN verschijnt, oneindige nieuws-programma's burgers op straat uitnodigen hun tranen om Theo en -ach ja waarom ook niet nog eens om Pim- even voor tv opnieuw over te doen, in dagen waarop iedereen ineens een mening heeft al is het maar om de vrijheid van meningsuiting te demonstreren, in dagen waarop je het liefst zou emigreren naar een land waar alles beter is, in DIE dagen moet je een poëziebundel lezen. Gewoon omdat poëzie zo lekker zinloos en klein en onecht is. Poëzie kun je fijn in je kamer met de tv uit lezen en geen journalist die je op straat vraagt om nog eens je tranen om dat ene ontroerende gedicht op te voeren, laat staan je mening erover te verkondigen. Poëzie is er in deze dagen naar andere werelden te emigreren, gewoon onder de dekens. Naar Friesland bijvoorbeeld. Dat poëzie in Friesland leeft, maar buiten Friesland onterecht weinig aandacht krijgt, wordt bewezen in de onlangs verschenen tweetalige bloemlezing Dream yn blauwe reinjas . Dichters Hein Jaap Hilarides en Tsead Bruinja stelden een bloemlezing samen van 23 Friese dichters die na 1990 met een bundel debuteerden, mooi uitgegeven door Uitgeverij Contact en de Friese uitgeverij Bornmeer. Wat verwacht iemand die onder de dekens is gaan liggen met een Friese bloemlezing? Friezen blijven in randstedelijke hoofden toch een beetje de stijfkoppige boeren uit het verre Noorden. Ze hebben iets exotisch, iets romantisch en mysterieus, maar ook iets primitiefs en ouderwets. ‘Hier zijn de borsten bloter / de liefsten liever / de doden doder' schrijft Abe de Vries. Dream yn blauwe reinjas bevestigt en ontkracht de vooroordelen over Friezen op verrassende wijze. Het openingsgedicht van de bloemlezing had bijvoorbeeld al niet beter gekozen kunnen worden. Zo simpel, hilarisch en tegelijk ontroerend kan het in het Fries: De rop om Doede Der moat in Doede komme Der moat in Doede komme Der moat in Doede komme © Hidde Boersma Er moet een Doede komen Natuurlijk is er veel Fries landschap aanwezig in deze bloemlezing. ‘Dat waaien, altijd dat waaien/ (...) de lente die in grauwe wolken/ over het lege landschap jaagt / altijd naakt, altijd.' schrijft Albertina Soepboer. Er komen nogal wat sloten, rivieren, beken en kwellen voorbij in deze bundel, wat het exotische vooroordeel prikkelt. Vanzelfsprekend wordt er ook veel geschaatst, wat volgens het nawoord van Tsead Bruinja voor de dichter ‘een uitermate geschikt vehikel (is) om stil te staan bij zijn of haar persoonlijke geschiedenis'. Toch worden Nederlandstalige natuur-gedichten die te expliciet over het persoonlijk verleden van de dichter te gaan, al gauw sentimenteel. Waarom werkt hij bij Friezen dan wel? Is het de Friese taal die nuchter en lyrisch tegelijk werkt? Als niet-Friestalige de gedichten hardop in het Fries lezen werkt natuurlijk sowieso al ontnuchterend, maar als je de audiofragmenten op de website beluistert, blijkt pas echt hoe rauw en klankrijk deze taal is. Het meest aantrekkelijk aan deze bloemlezing is echter niet het naakte landschap of de Friese jeugd, maar de geweldige nuchtere, absurde humor die er uit spreekt. Er is een heel aantal vreemde vogels opgenomen, die elk op een andere manier tot gniffelen en zelfs schateren uitnodigen. Bijzonder humoristisch zijn de absurde dialogen in de gedichten van Elmar Kuiper, die af en toe aan Tonnus Oosterhoff doen denken. Of Cornelis van de Wals even mooie als grappige beelden: ‘Mijn fontanellen schoven open/ en een kindje plaste liefde in mijn schedel./ Vrede daalde in mij neer, maar ‘k werd geloof ik ook/ een watje.' Hoogtepunt van de bundel is echter het titelloze gedicht van Anne Feddema, opgedragen aan Kurt Schwitters waarin een buurman graag op naaldhakken loopt en de buurvrouw in overall: ‘Overallnaaldhak / Roepen ze de hele dag. / En andersom: Naaldhakoverall! / Maar gisteren, de schrik sloeg me om het hart. / De buurvrouw liep op naaldhakken! / De buurman liep in een overall! / Nu loop ik de hele dag op naaldhakken! / In een overall! / Ik ben gelukkig! / Ik roep:/ Naaldhakoveralloverallnaaldhak!' Om euforisch en hoopvol van te worden. Was er nu maar, als ik de tv aandeed, ook iemand die riep: ‘Ik ben gelukkig! Ik roep: Naaldhakoveralloverallnaaldhak!' Waarschijnlijk moet ik daarvoor toch naar Friesland emigreren en/of om meer Doedes gaan roepen. * Naaldhakoveralloverallnaaldhak!' Omwille van het grotendeels Nederlandstalige lezerspubliek van Babel, heb ik er voor gekozen om de citaten grotendeels in het Nederlands te geven. Natuurlijk zijn de Friese versies nog veel meer de moeite waard. (Bron: Babel - tijdschrift voor studenten van de UVA, december 2004) |
||
ZO VEELTALIG ALS DE NEDERLANDSE door Thomas van den Bergh (cultuurredacteur Elsevier) Bestaat de Friese poëzie? Oh, er bestaan gedichten in de Friese taal, jazeker, en Friestalige dichters heb je ook. Maar is er zoiets als ‘de' Friese poëzie, zoals je ‘de' Haagse school hebt in de schilderkunst of ‘de' Frankfurter Schule in de filosofie? De onlangs verschenen tweetalige bloemlezing Droom in blauwe regenjas, met werk van Friese dichters die debuteerden in de periode 1990 tot nu, geeft het antwoord. Neen, er bestaat geen ‘de Friese poëzie'. Er zijn experimentele Friese dichters (Tsead Bruinja, Anne Feddema), anekdotische Friese dichters (Hein Jaap Hilarides), traditionele Friese dichters (Lida Dijkstra), absurdistische Friese dichters (Sytse Jansma), Friese dichters van prozagedichten (Nyk de Vries) en Friese dichters met een hang naar lyriek (Willem Schoorstra). Zoveel dichters, zoveel vormen. En al dat slootwater dan, de melkbussen, de zeilboten, schaatsen, kieviten en futen? Zijn die niet allemaal reuze Fries? Ja, voor wie koekoeksklokken en paarsgeschilderde koeien typisch Zwitsers vindt misschien wel. Het zou nogal wat zijn als de Nederlandstalige poëzie opeens vol hooggebergten zat. Maar één fuut maakt nog geen ‘de Friese poëzie'. Een Proustiaanse werking Voor de hier verzamelde dichters betekent dat Friese landschap steeds iets anders. Voor Albertina Soepboer, die met zeven gedichten plus een cyclus van vijf het best vertegenwoordigd is, is het Friese landschap een terugkeer naar ‘de hoeve' van haar grootouders. ‘Om weer zeven te zijn.// Zoals het riet ruikt in de winter.' Zo begint het gelijknamige gedicht ‘De hoeve'. Die geur werkt als de madeleine van Proust. Beelden van vroeger, van krassende houtjes op de gracht en klapperende drinkbakken aan de muur, dringen zich op. Maar haar herinneringen zijn niet altijd welkom: ‘Ik huiver en schuif de staldeuren/ van het geheugen wijd open.' Ook voor andere dichters in de bundel heeft het Friese land een Proustiaanse werking. Abe de Vries schrijft in het gedicht ‘Oever': ‘dit land is ruimte/ tijd die teken wordt'. De tijd die teken wordt – dat is een fraaie manier van zeggen dat het verstrijken van de tijd het land ‘tekent', er gedenktekens in aanbrengt, er ‘voren' in uitslijt, zoals het enkele regels eerder heet. ‘Slenterend' door het landschap van zijn jeugd ziet hij ‘bruggenhoofden / in het onland'. Zijn dat de bruggen van nu naar vroeger? Het aardige is dat dit gedicht een tweede leesmogelijkheid open laat: dat de ‘ik' dat landschap en die bruggenhoofden zélf tekent, met een ‘kruipende' pen in zijn hand. Immers: al dichtend schept de dichter zich een omgeving. Het land van de jeugd zit vol met tekens, met ‘bruggen' naar vroeger. In het mooie, lange gedicht ‘Brugwachter' van Tsead Bruinja, een van de samenstellers van de bloemlezing, vormt een schaatsscène de brug naar het verleden. Bruinja herinnert zich zijn overleden vader, die hem zijn houtjes onder bond, met wie hij een reis maakte over ‘doorzichtig zwart', die hem uit een wak omhoog trok. Maar de brug is hier ook, net als bij Abe de Vries eerder, de brug die Bruinja slaat met het schrijven van zijn gedicht. In dit geval is dat een brug tussen de echte wereld, waar zijn vader overleden is, en de fictieve wereld van de poëzie waar hij zijn vader weer tot leven kan wekken. Door het telkens herhaalde ‘kom vader bind me m'n houtjes onder' krijgt dit gedicht iets van een lamentatie, een klaagzang. Een van de hoogtepunten in de bundel. Verbazen en prikkelen Zo vertrouwd als de eigen omgeving is, zo dreigend en beangstigend kan een vreemde omgeving toeschijnen. In de gedichten van Jabik Veenbaas is de spanning van het stadsleven voelbaar: ‘De hoge huizen loeren op mijn kierig hart / met hun duizend donkere donderogen' (uit ‘Schuld'). Bij Cornelis van der Wal loopt een dichter de ‘rokerige kroegen' af, totdat ‘een opmerkelijk weten' zich aan hem bekend maakt. Vanaf dat ogenblik slaat de vervreemding toe: Van der Wal schrijft over ‘het mannetje', die zich verwant lijkt te voelen aan buitenaardse wezens. Dit zal een voorbeeld zijn van het absurde en groteske, waar de samenstellers blijkens hun naschrift vooral naar op zoek zijn geweest. Inderdaad bevat deze bundel nogal wat poëzie die wil verbazen en prikkelen. Dat roept soms ergernis op (‘stel je niet aan'), vaker noodt het tot herlezen, een enkele keer ontlokt het een lach. De Friese poëzie bestaat niet. De Friese poëzie is zo veeltalig als de Nederlandse. Goede of slechte poëzie – daar gaat het om. Deze bloemlezing bewijst vooral dát: het over de hele linie verrassend hoge niveau van deze ‘nieuwe Friese dichters'. (bron: www.farsk.nl , november 2004) terug naar boven |
||
Een regelrechte ontdekking is Nyk de Vries Tsead Bruinja (Rinsumageest, 1974) en Hein Jaap Hilarides (St. Jabik, 1969) zijn inmiddels Amsterdammers, maar hun Friese hart bracht hen ertoe een bloemlezing samen te stellen met werk van de jongste generatie Friese dichters, geboren tussen 1954 en 1980. Droom in blauwe regenjas is 'in kar út de nije Fryske poëzij sûnt 1990', en dankzij het feit dat de bundel tweetalig is - voor de vertalingen zorgden meestal de samenstellers en de auteurs zelf -, staat niets de (nadere) kennismaking in de weg met deze 23 dichters, die voor een deel al in eigen bundels, het winternummer van De Tweede Ronde en/of op de podia van Poetry International en de Wintertuin van zich lieten horen en van wie Jabik Veenbaas, Albertina Soepboer, Anne Feddema en Bruinja zelf de bekendsten zijn. De opgenomen gedichten in dit dankzij steun van de provincie Fryslân en het Nederlands Literair Pruductie en Vertalingen Fonds bijzonder fraai uitgegeven boek zijn zonder uitzondering zeer de moeite waard, maar een regelrechte ontdekking is Nyk de Vries, met enkele licht absurde observaties: FAMYLJEHOTEL Minsken binne faak sa ûntefreden. Ik hie plaknaam yn it famyljehotel en seach hoe't rjochts fan my in heit syn soantsje sloech. By it buffet stie in man dy't net wist wat er opskeppe moast fan de ryk fulde tafels. Der wie ek gjinien dy't lake, krekt as earder yn it golfslachbad. Miskien wie it de oanhâldende hjerstrein, miskien ek gewoan de folksaard. Ik eage om my hinne en seach eins mar ien frou dy't my opwûn. Wêrom dochs? Wêrom altyd it hoerige typ? FAMILIEHOTEL Mensen zijn vaak zo ontevreden. Ik had plaatsgenomen in het familiehotel en zag rechts van mij hoe een vader zijn zoontje sloeg. Aan het buffet stond een man die niet wist wat hij op moest scheppen van de rijk gevulde tafels. Er was ook niemand die lachte, net als eerder in het golfslagbad. Misschien was het de aanhoudende herfstregen, misschien ook gewoon de volksaard. Ik keek om me heen en zag welgeteld één vrouw die me opwond. Waarom toch? Waarom altijd het hoerige typ? © Nyk de Vries (Bron: http://meandermagazine.net/) terug naar boven |
||
BY DE OANBIEDING FAN DREAM YN BLAUWE REINJAS Door Teake Oppewal Tongersdei 28 oktober 2004, de Harmonie, Ljouwert HuldeDizze bondel is in wichtige útjefte, want hy lit yn ien bân, yn ien haal, it wurk sjen fan de jongste Fryske dichters. En der is ek foar soarge dat it allegearre fierder komme kin: a) twatalige tekst, b) in toernee mei optredens, c) in ynternetside mei ynformaasje en multymediapresintaasje, en d) in moanne lang útstjoeringen op de nasjonale dichterstillefoan 0909 4334 248. Hulde oan de inisjatyfnimmers. Earder ek alAs je wat yn de tiid weromsjogge, docht bliken dat dit net de earste kear is yn de Fryske literatuerskiednis dat in groep jongere dichters him presintearret mei in blomlêzing. Yn dit ferbân is neffens my it meast nijsgjirrich en faaks minder bekend it bondeltsje út 1961 mei as titel Op fjouwer winen . Dat joech ‘It bêste fan de modernen út de jierren fyftich' en wie krekt as Dream yn blauwe reinjas betrutsen op ien desennium. It inisjatyf foar de blomlêzing kaam fan Abel Roelof Oostra fan it studinteselskip Aldgillis fan Delft. Oostra, fan 1941 en doe dus sa'n tweintich jier, hat yn 1982 noch in kear in Rely wûn mar hat him fierder net oppenearre yn de Fryske literatuer. Hy socht kontakt mei Tjitte Piebenga, doe krekt haad fan de skoalle yn Arum, om him te helpen mei de gearstalling. Letter kamen Durk van der Ploeg en Meinte Walta dêr noch by. Dream yn blauwe reinjas jout neffens it neiwurd in oanfolling op de Spiegel . Dat is tagelyk wier en net wier. Hein Jaap en Tsead hawwe harsels by de seleksje bewust beheiningen oplein. Yn de Blauwe Reinjas komme allinne dichters foar dy't net opnommen binne yn de Spiegel , skriuwe se, en dy't debutearre hawwe nei 1990. Miskien moatte je der ek noch by tinke: berne nei 1950. Alle nije en jonge Fryske dichters steane der yn, op ien nei, dy't in eigen ôfweging makke hat en der foar keazen hat syn wurk minder sichtber bliuwe te litten.
|
||
Kinst dy ôffreegje oft der wol safolle feroaret yn ' e poëzij(Friestalig interview met Tsead Bruinja en Hein Jaap Hilarides uit de Leeuwarder Courant) De ûndertitel fan de yn 1994 útkommen ‘ Spiegel van de Friese Poëzie' wie ‘ Van de zeventiende eeuw tot heden'. ‘ Droom in blauwe regenjas' befettet gedichten dy't tusken it heden fan 1994 en it heden van 2004 ferskynd binne. Mar net allinne de gedichten binne nij, foar de dichters jildt itselde. De measten hiene tsien jier lyn noch neat publisearre en ûntbrekke dus yn de ‘ Spiegel'.
|
||
Dichters met kortere baarden |
||