© 2003 Tsead Bruinja
Alle rechten voorbehouden. Niets uit
deze uitgave mag hoe dan ook vermenigvuldigd worden zonder dat daar
schriftelijke toestemming van de uitgever aan vooraf gaat.
Vormgeving: Gert Jan Slagter, Grins
Foto Tsead Bruinja: Reyer Boxem
Opmaak: SetonDTP, Wânswert
Drukwerk: ARFO Color Technics, Groningen
post
luchtpost
flessenpost
naam die het zand nu vergeet
twee bekertjes met een draadje
paarden
& bommen
zij rijdt op het paard zonder naam
bellen geluk wachtend in kelders
pak een trein naar dit huis
magerder wakker zonder het kraken
is het gezegd en gekruid
ik werd wakker en zag dat ik naast een huis had geslapen
ik vrat me kapot en kon het huis
ze zei we zijn er nog niet
nest
wat doet hij?
man is een vluchteling
wie ik ben
in de kamer
je zat in een taxi
thuiskomen in een leeg huis
we zullen matrixen worden
de wind speelt met de flappen van zijn jas
schaduw en
water zout
hier zwoegden wij in flessenhoudingen gedicteerd
zoals het zou zijn en nooit werd
zoals het zou zijn en nooit werd
zoals het is en het blijft
tien uur `s ochtends
het
lichtknopje bij een ander in de tent is het lichtknopje
kromme kroon
wie zou mij eronder kunnen krijgen
blauw als het hart van een vlam likt de zee soms hevig
er is motown op de dansvloer
vanavond erop
er hangen glinsterende vissen in de dorre winterbomen
zijn neus wipt omhoog bij het ruiken van buskruit
geen groter gat als het gemis van jou op
een mozaďek van nat gras modder en riet
het einde is een strak koord denkt hij
gruis
verscholen proefde ik het mes overdwars
ik heb nooit iets op het vuur gezet
kwam hier om sterrenstof te worden
voor Marjolijn
...wie zal het eerst zijn uitgesproken, denkt de een,
en wie slaat de deur achter zich
dicht, denkt de ander,
blijft buiten staan,
draait zich om,
holt terug,
roept: ik heb nog iets vergeten...
en wie heeft niets vergeten, denkt de een,
zal niets vergeten, ooit.
Toon Tellegen, De een en de ander
(Querido, 2001)
ik verzamelde uit alle plaatsen waar
ik aan je had gedacht
de mooiste gedachten bracht ze bijeen in de hoeken van
mijn gesloten ogen waar ik je samen liet vallen in een stroom
stroom die ik bij je zuidelijke huis
langs wilde laten lopen
stroom die door de koperen leiding de lekkende
badkamerkraan in moest kruipen
het is water voor een lange warme
douche
het is water voor een zalvend bad
leg je nog een keer in mij ten ruste
leg je neer zoals ik mij loom in jou neerlegde
water zal ons onthouden water weekt
ons
los groeit stil over de afstand tussen ons
een streng van lege dagen
water loopt weer weg vergeet mij niet
tot je voor de deur staat
en het gat niet weer donker wordt
tot ik je weer mag inademen
en het raam open kan
niet om ons maar om wat
buiten ons is lucht te geven
hoe zou je op dit moment het liefste
haar naam willen gebruiken
zou je het een oude boom aandoen
in haar blote bast te kerven
snippers maken plaats
voor wat ze betekent een diepte
past ze als een groeiende lacune
een hiaat in wat je onthoudt
of leg je haar liever bovenop
als inkt op papier bloemen op een steen
het grafschrift van de tijd is
dat er op elk moment liefde bestaan kan
en op elk ander moment niet
zeg me hoe gebruik je nu het liefst
haar naam ik weet het al ze is vertrokken
en jij legt het liefste het woord
dat de wereld haar gaf als een herfstblad
op de noordenwind
die als een werkeloze postbode
regenachtig om je huis beweegt
je zoekt boete voor een liefde die
sterft
terug naar inhoud
nu je boete zoekt voor een liefde die
sterft
droom je van een serie wereldomvattende canto’s
en nooit meer behoefte aan zoet wrange whisky
om tien uur ’s ochtends
als de wekker gaat
nu dat je boete zoekt voor een liefde
die sterft
wil je haar bezweren dat niets veranderen zal
en dagen toch niet verlopen als een soap
patronen vast als reclame het eten pavlov
je verlangen pavlov
je vrijen ver weg
als rusland
klam zweet in de koude
ijzer gieterij van mossolov
kom toch de radio uit
ram een moker door de buis
een zuidenwind sluipt door het open
raam
op het strand van spanje af
hoor je het
het is haar levendige stem vergeten
ze houdt je naam warm
terug naar inhoud
naam die het zand nu vergeet
die de zee
in namen bekwaam
meevoerde en voorzichtig
op haar bodem legde
het briefje in de fles is halfvol
er kan een naam bij
terug naar inhoud
twee
bekertjes met een draadje
in je handen kom je haar ’s
avonds
elektrisch tegemoet
als je achter het scherm
jezelf echt waant
en in kreeftengang
het toetsenbord betast
ik gaf het bevel freeze frame
slingerde om haar heen
zwengelde de webcam aan
en legde honderd fototoestellen
rond haar bewegen
toen ik het resultaat bekeek
was er niets dan zwart
scheuren in de bevroren lenzen
en een draadje op de polaroid
allemaal draadjes
strak gespannen
terug naar inhoud
zij
rijdt op het paard zonder naam
bewaart in een doek om haar buik
hoe ze naar hem roepen kon
drijft zijn naam haar lichaam in
hij eet altijd het paard waarop
hij rijdt met liefde
verzorgt hij de wonden
het is vlees voor onderweg
haar huid wordt de kaart die hij
schreef
haar vacht wordt de kaart die hij schilderde
terug naar inhoud
bellen geluk wachtend in kelders
van verlangen bellen met namen
die ze schreef bellen met
paarden waar hij op rijdt
terug naar inhoud
pak
een trein naar dit huis
plaats rondom springstof
terwijl ik in de stoel
brei aan de lont
en doe net alsof ik je
niet gezien heb
loop ver weg
ik woon bij de dijk
je zou het water van de zee
in kunnen stappen en het vuur
zou je niet bereiken
je zou de weilanden in kunnen lopen
en het gras kussen
zoals wij deden
tast in je broekzak
en pak een lucifer uit
het doosje
sinds ik bij wet
niet meer mag kiezen
wanneer en hoe
ik tussen de naden
zal verdwijnen
moet het zo
een trein een lont
en tien stappen
van me af
het vuur vrij
en op me toe
terug naar inhoud
magerder wakker zonder het kraken
van je lichaam op de latjes
mooier vast in de spiegel omdat slaap meer grip
gekregen heeft op iemand die niet wakker naast je lag
minder hongerig ook en toch vermoeider
neem ik mezelf op sleep
naar waar de zon op het hoogste punt de tijd aangeeft
toen wij de juslepel door de braadpan haalden
en de vorken onze tanden raakten
zo is het nu
nu jij er niet bent
is het tussen schooltijd verteltijd
aan tafel is het meegemaakt en weggeraakt
is het langzaam en gezegd
is
het gezegd en gekruid
in dooier en meel gerold
gebakken en kruimelig
uit elkaar gevallen
iemand stuurde muizen
een ander liet ze eten
ik zei haal de kruiwagen
en rook de droge korsten
onder mijn ogen
boven mijn wangen
terwijl de lucht betrekt
met mijn zuchten
is alles wat ik brei
een lont
terug naar inhoud
ik
werd wakker en zag dat ik naast een huis had geslapen
dat beeld met haar gevlochten muren en leem prikte
als een rib dus ik leende nog wat meer van haar attributen
zo zou het haar vanzelfsprekend niet met riet vergeleken kunnen worden
en haar huid mijn verbeelding niet kunnen volmaken maar wat ik daarbinnen vond
daar heb ik me kapot aan gevreten
er stond een stoel waar ze niet op
mocht wippen van haar moeder
er lag een schrift onder haar kussen er lagen hoofden van mannenpoppen
en snoeppapiertjes die in de zon glinsterden waar je
doorheen kon kijken er stonden schoenen
die niet meer pasten onrustig wurmde
ik me uit de laarzen
tot het garen knapte
plotseling zat ik weer in de auto in
de garage
met de hand van mijn vader aan de sleutel in het contact
en mijn moeder daarnaast een van ruzie vermoeid zusje
achterin de motor stond bijna stil het was
een wachten op hoe we lachten en
zij lachte als een appeltje
ik zei hoi net als in de garage
met een stem of drie
zeiden we dan hoi thuis
hij speelt
speelt hij
liedjes?
hij speelt
mooie liedjes
voor wie
speelt hij?
hij speelt
mooie liedjes
voor het gloeiende ochtendrood
en ook voor de dochter van de bakker
als zij met een mand vol broodjes langskomt
is hij zo
gemakkelijk?
hij houdt
van het spelen
en lepelt graag zijn bordje schoon
ik raak mezelf snel kwijt
als ik te veel over hem praat
heeft hij
wel eens voor jou gespeeld?
ik laat dat
niet toe
ik word al misselijk als ik hem
met zijn vingers
met de radio mee
zie roffelen
zou je
kunnen zeggen
dat hij in zijn muziek woont?
hij woont in elk geval
niet in een vensterbank
wat voor
antwoord is dat nou weer?
we wonen op
alle plaatsen
waar we niet wonen
net zo goed
maar?
hij woont
in liedjes
die hij liever niet zingt
die slikt hij door als kots
en nu moet je ophouden want
straks begin ik te zingen
en dan vliegen de koeien
over de dam
wat zou je
hebben gezongen als ik het je had gevraagd?
een lied
heeft geen voegen
om uit te barsten
duizend keer jan huygen
in de ton
ik wilde
het alleen maar vragen
en ik wilde
alleen
maar stil zijn
neem je
morgen je gitaar mee?
als de
herfst het bos
geel schilderen kan
en de weilanden
puisterige
molshopen
omhoog duwen
zal ik kijken
wat ik voor je
kan doen
maar mijn adem
is niet die van een vogel
en mijn eendenvet
kan werkelijk geen
water meer zien
mijn klankkast
is een paardenstal
ik weet niet wat eruit
komt draven
laat haar toevalstreffers
een waarschuwing zijn
als ik op haar speel
is het net alsof
ik elke keer moeizaam
mijn hand uit
een natte greppel haal
om haar
aan te slaan
ik begrijp
je niet
je moet ook
niet met mij praten
ik begrijp
je niet
vraag het
maar aan
de dochter van de bakker
maar denk erom
overdag heeft ze
was in haar oren
zo hoopt ze
de muziek
erin te houden
woont zij
achter een schort?
zij woont
achter een schaduw
en leeft in liedjes
zijn dat de
liedjes die je
niet zingt?
nee die
worden zonder
mensenhand gemaakt
uit het geluid
van trekkerbanden
waar de modder af klapt
uit het instorten
van flatgebouwen
uit het gelijk van de wind
ik begin
het te snappen
dan heb je
goed geluisterd
geef de wind
maar een dikke kus
en ga dan naar huis
ik moet in
de touwen
het vogelnest
oefenen
die strop
is geen nest
vogelnesten
kunnen in
allerlei toonsoorten
worden bezongen
het ritme
van mijn vogelnest
zal wel niet
hetzelfde zijn
als dat van jou
ik zal je
op andere gedachten brengen
ik zou dat
niet proberen
de strop is een oud huis
veel mensen hebben er al
in gewoond
ben je niet bang?
alleen voor mensen
die me achterna komen
mijn weg
naar de steen
is een smal
pad
wil je nog
niet voor mij zingen?
wat ik je
heb verteld
torent boven
mijn liedjes
uit
mijn laatste lied
zou niet op zijn plaats zijn
zou lijden als een psalm
in de mond van een man
die nooit gemoord heeft
vind je ons
zo hol?
de naklank
van wat ik zeg
kaatst op jullie
af als op de muur
van een moskee
ik ben moe
van het luisteren
naar mijn eigen preken
laat mij aan de eik
wonen
ga naar huis
ik zal ze
het vertellen
ik zal je
niet
tegenhouden
maar een raad
zing thuis
niet te luid
(einde)
terug naar inhoud
man
is een gevangene
in eetbaar ondergoed
eetbare bretels aan
de broek eetbare kettingen
man
is een beest terug
gezet leven in de waan
dat hij een stap vooruit
in de evolutie is
man is een amoebes
voorbeeld van hoe het
niet moet als hij de goden
niet in schuimend lachen
wil zien uitbarsten
man
zingt graag liedjes
van anderen met in de kop
een menigte publiek familie
fans vrienden en dieren
man
bestaat niet langer
als bastion baalt
en begint
een paar oorlogen
man woont ’s
nachts een stap
dichter bij de doden
waar hij het fluweel streelt
van zijn doodskist vol dromen
man dacht vaak dat hij en zij
echt waren dat dromen
een span was voor een wagen
naar de sterren
man komt in het casino
om te geloven in de kerk
om te betalen
gaat liggen in een weiland
en steelt een schapenwolk
man staat op vier benen
en dit is nog maar het begin
straks zal hij gras en vlees eten
zal hij zijn wat hij eet
man wil zijn wat hij eet
omdat hij dan echt is
man is een vluchteling
en uitvinder van het wiel
uitvinder van het wiel en vrouwvreemd
vrouwvreemd leeft man pas echt
was jij niet de man
die alleen voor vrouw
en handen op elkaar
achter het masker
van de dood wegkroop
ik was
de man
van de schaduw die
het huis niet uitdurfde
de man
die zijn schaduw
niet mee het huis
uitnam
de man die zich
schaamde voor zijn schaduw
als je met mij praat
praat je met een halve man
je zat in een taxi
die om een oud huizenblok
heen reed
je geloofde
niet
dat er een andere man
achter de gordijnen stond
je kreeg
het touw
niet om de hooiberg
toen je terugkeek
lekte je geschiedenis
een liefde die niet sterft
thuiskomen
in een leeg huis
terwijl de randen van de deur verdwijnen
het raam oplost in zijn vernauwend uitzicht
een grote
hand veegt over
alles wat je weet
je benen verdwijnen
een stem vraagt je nog een keer
of dit is wat je wil
er niet meer zijn
maar er wel naar kijken
je tast naar de plaats van het boek
de planken maar je wilde het niet
die hand
we
zullen matrixen worden
er zal spanning op ons staan
geen zonnestorm raakt ons
totdat er iemand langskomt
met een verlangen
groter dan een printplaat
of een chirurg die
onwennig van zijn vak
een lichaam zoekt om in te snijden
totdat je een matrix ziet die op je lijkt
of een die je niet begrijpt
knap je dan uit je voegen
wil je een lichaam
een god buiten je om
een broodtrommel
en een duim om met een hamer
op te slaan
de mond van een ander
en zomaar de pijn er uitzuigen
het kan niet het kan niet
maar je maakt toch je kamer vol
de
wind speelt met de flappen van zijn jas
hij staat op een scherp stuk rots dat uitsteekt over
de weide balt in de lege jaszakken
zijn handen tot vuisten
de
wind slaat de kraag tegen zijn keel
hij slikt schudt zijn hoofd schreeuwt haar
naam
er groeit een gapend gat in zijn geheugen
en woorden verdwijnen als wolken
nu hij voorbij de regenachtige reis
zijn weg ziet
ruikt
het niet heerlijk die sprookjes
dat kapotte die zuurzoete morgen
dat ogen opengaan en de kamer
een deur heeft
zout
hier
zwoegden wij in flessenhoudingen gedicteerd
door vuurtoren nachten van eikenhout en single malt
onze lichamen blinde mandjes wijngesnurk
in een kaarsrechte zwerversreis omhoog
de vaart
over het schip in
het schip van deze nacht was een
en niet hetzelfde
de
treeplank af speels scheef
het pad was een
en niet hetzelfde
ik telde
het haar op je borst
waar een liefde mans huisde
die je kleiner maakte als de deken
in het bed de enige plek
waar je om een gezicht verlegen zat
stopte je me in met een gedicht
een tik op mijn neus en een droom
er is een
droom die deze nacht tot afscheid zou zijn
maar ze kroop volledig in het vat terug
stil als op het eiland een meer dat van de wilde zee weet
genoeg om zich niet door visserszonen te laten
betrappen met alleen maar een eerste stap kopje onder
kopje onder zal ik me bedrinken
totdat ik alles uit haar heb geproefd
de zee het meer het zout het zoet het zuur
en de wijn haar gelijk de wijn haar gelijk
haar schoonheid bederft me
zoals het zou zijn en nooit werd
nu ze mij
in de wereld zoekt
en ik al lang verdwenen ben in jouw blad
schuift een zon achter de wolken
ik eet
rozijnen uit een rood doosje
en loop door een mij vreemd geworden stad
niemand wil zoiets zien met de ogen open
het doelloze zwalken van een
vlindervanger
zonder schepnet zonder kleuren
zonder vleugels met verbeelde ogen
nu zij niet meer in de dingen woont
zal ze mijn taal vergeten over een paar uur
verstaat ze me niet meer als ik haar voorlees
zoals het zou zijn en nooit werd
dan moet ik de friese woordenboeken
maar verbranden ik ben al door haar gespeld
in een andere taal en het is duurzamer
dan huid en spieren wat ze heeft bedacht
nu ik bij haar geen verhaal meer kan
halen
trek ik een pak aan en doe een stropdas voor
met honing in de schoensmeer en broodjes in de tas
houd ik het niet droog niet zakelijk bij haar
het is ’s
nachts twee uur als ik op send klik
en tranen met dode kinderen het toetsenbord over stuur
zoals het zou zijn en nooit werd
terug naar inhoud
het blijft rood de liefde
ook al kruipt een ander
gezicht achter het masker
dat ik voor haar heb gemaakt
en danst deze nieuwe vlam
vuriger dan vuur
het blijft van water
het aandenken en ik stik
bijna in de chloorgolven
de woorden die het zwembad
mij in de mond duwt
gaan mee kopje onder
het is stil
stil zo blijft ze
de zon bakt
met haar uitgestoken licht
grijs gouden wolkenwafels
ik kauw op
zoethout
schud de prik
in de plastic fles
kruiwagens
met verleden
worden over het
land uitgereden
en ik zit
weer in de trein
naar nijmegen
in een rookcoupé
te snuiven
omdat ik niet rook
terug naar inhoud
het lichtknopje bij een ander in de tent is het lichtknopje
in een
kruik vol omhoog wijzende duimen
borrelen bellen door het sterke water omhoog
hij kruipt
met zijn wang tegen het raam
en tikt op het glas
wie werkt
er aan mijn kroon
vraagt hij zich af
wie schrijft eigenlijk de grappen
voor mijn speech
betaalt de krulspelden
van de vrouw
en aan wie geef ik de kruimels
hoe laat
poetst men het goud hier
en wie zal de initialen
op de volle beurs borduren
voorzichtig
trekt ze aan zijn mouw
helpt hem uit de droom
met een stropdas en gaatjesschoenen
krom trekt
de kroon
open spat de kruik
duimen drijven vrij
op sterk water
over door jaren geschuurd
glad vinex laminaat
wie
zou mij eronder kunnen krijgen
nu het onkruid van de jaren gestaag groeit
lacht de zon om mijn strubbelingen
dienstbaar ben ik die haar aan het haar
de berg optrok haar de nagels brak
en bloeden liet
u mag kijken
naar wie ik zoal een stoel onder de
reet schuif
wie mij het merg uit de ruggengraat zuigt
zal het proeven zweet drupt loopt door de straat
komt samen in de goot nee praten doet het niet
hoe ik ook luister naar het graf praal en pracht
blijven uit niets schokkends onder de grond
niets schokkends in de lucht
het raam van de kathedraal blijft
leeg
hoe ik er ook heen toffel
u slentert over het hof en laat het u
smaken
ik poets de steen en schoffel het pad
maar krom staan doe ik niet
terug naar inhoud
blauw
als het hart van een vlam likt de zee soms hevig
aan de gladde algenpoorten van onze slapen roept
het water met vuurwoorden om de geboorte van een nieuwe maangek
ik kom overeind en loop naar het koffiezetapparaat
een schepje voor twee koppen twee koppen een behoefte
om niet toe te geven me niet over te geven aan dit hete roepen
van blauwe tongen
vol verzet zoek ik een steen om de
dooien mee te pesten
er is een steen voor elke gek en het vernielen van een kerkhof
lijkt een tel meer gesprek als de zondagse stilte van een dood dorp
achter de dijk waar de zee aan slaperig slome slapen likt
met woorden van stof tot stof water
tot water
jij komt me toe zet je koffie neer kies mij als je laatste bed
heb je me niet alle nachten horen janken feller als een ingehuurd
grieks huilkoor bemoederend aan de rand van het ledikant krakend
elysisch ruisend elysisch als een
buitenlands radiostation onbekend
in talen die je niet spreekt waar je je naam in vond
het aanrecht met het eten van
gisteren en eergisteren
gaapt me waanzinnig aan (waan- waanzinnig gedroomd)
het water in me klotst en raast
met kinderen voor kinderenstemmen
op 45 toeren
even hard schreeuw ik terug met een
stuk gebeten rode tong
en nog lang niet uitgeput
als het moet stuur ik een van de vijf
op bloemetjesjacht
laat ik snot aan m’n neus bungelen
bengels een bedelketen
als er geen ijs is koop ik
rolschaatsen
demonstreer met mijn rare fratsen
dat ik de vriend ben van een irakees
die met z’n broer ging vliegeren
de man zonder bedoelingen
waar ik doelloos van word
en boeken lees
en letters vreet
en erachter kom
dat ik al onder
de zeespiegel leef
dat ik allang niet
meer om water
hoef te schreeuwen
de golven zijn hier al
en de bliksem van holwerda heeft me nog niet gevonden
er is motown op
de dansvloer
waar ik mijn geweten verloor
in een steady beat
waar al het kwaad in mij vergeten raakte
couplet voor couplet
dacht ik aan een twentse dichter
die achter zijn bureau zoekt
naar oud gereedschap en vooral zijn namen
mijn
gereedschap is zoet sleepend motown nu
voor onze beats is nog geen bijbel
encyclopedieën blijven mager
van ons verstoken
ik zou ook bang zijn
voor zulke vruchtbare goden
als marvin gaye en de jackson five
de kinderen die van schuifelen
kunnen komen
voor
hen die dansen zouden op motown
in tweeduizend en in die dans
het ritme herkenden van voorouders
in zand op weiden
die
een ziel mee naar huis namen
om zichzelf te blijven
in een
veld van bloeiende narcissen
op strenge stelen van een meter of vijf vier
laat ik me mistig zakken of nee beter
duik van het blad af blad is een duikplank
twee meter hoger in een kelk vol honing
daar smeer ik alles er mee onder plak rooi het ruim
op een liter of twaalf laat de tankauto komen en
speel de bal een tikje terug nee beter spoel
de band terug bij krimpende strenge stelen langs
en narcissen in knop knop uit gas wordt grijs
achter bol glas mijn schaduw op de muur te klein
knop maria-magdalena-huilend-aan-zijn-voeten-knop
knop uit
er
hangen glinsterende vissen in de dorre winterbomen
hun staarten kwispelen hun kieuwen twijfelen
als cilinderkoppen in een uitgeschuurd motorblok alles gaat te
snel beukt de zee de magere uitkomst van een zoete evolutie
de mensen hun varkens en honden de heuvels in
vlak voordat het palet bruin grijs wordt
stopt er iemand en wijst naar de vissen
glinsterende vissen grijnst hij
de motorblokken lachen ook
ik ben maar een porseleinen god
die hevig balanceert
tussen het wankele over de grens
en het stevig stappen
naai het mij op de mouw
zijn neus wipt
omhoog bij het ruiken van buskruit
bij het zien van sporen bloed op asfalt
is hij minder hard mens of wrak brandend
hij
vraagt naar wat er gebeurd is en neemt het op
leest boeken kranten en vangt ramplucht
in tupperware om in vliegtuig mee naar huis
daar
brengt de skaileren bank concentratie
restaureert hij explosies speurt hij naar
wonden in slow motion discovery supernovas
geen
groter gat als het gemis van jou op
een zomer zweet zoete dag schiphol
waar je hageltranen door mijn hart
als kanonskogels door de wand van
een ingekleurd errol flynn schip zwart wit
oud als de weg naar rome kende je de weg
de held staarde ketchuploos naar de golven
de golven de golven huilde hij
ik ben kind van
gevangene van de golven
terug naar inhoud
een
mozaďek van nat gras modder en riet
schapen zwart van onderen
hekken half in dammen weggezakt
windturbines stille getuigen
auto’s
glijden over de weg
plastic op het dak van het huis in aanbouw
een vogel met de vleugels wiekend tegen de wind in
hier
had hij kunnen staan
spelend met het lijk van een meeuw
het raakt hem niet het wordt nooit zeven uur
in zijn lichaam vliegen ganzen over
asfalt glimt door regen
een
deken van kauwgom op de tegels
van het perron
eenden zwemmen
op de ijsbaan
het
einde is een strak koord denkt hij
zijn wankele lijf spaart gratie
op om nog een keer
twee tellen concentratie
te verzamelen voor een tel fantasie
dat zij daar staat
die ik achterlaat
aan de andere kant
dat niet ik
hoef te wachten
het einde is een dun koord
denkt hij
knijpt zijn ogen dicht
fijn licht tast alles af
wat hij ziet
nu concentratie
terug naar inhoud
verscholen
proefde ik het mes overdwars
tussen mijn tanden heb ik minder honger
nu ik mijn bloeddorst ken
het moet raar lopen als hij het mij
niet
tussen de ribben wegscheurt
het aan de kleren afveegt
en het terug steekt in de schede
zij
kwam uit het bos
hij kwam uit de woestijn
op beide plekken
waren ze begraven
twee
schoten die
al verdwenen waren begonnen
met elkaar te praten
het gaat kapot
terug naar inhoud
ik
heb nooit iets op het vuur gezet
dat ik niet kende
nooit iets op het vuur gezet
waar ik mij aan kon branden
ik ben de brandende man
die woont
als de zon
zij zag rood haar in mijn baard ’s
ochtends
ze zag grijs haar op mijn hoofd ’s
avonds
ik zag haar borsten zakken
hoe we beide vette ganzen werden
ik kocht een goeie fiets
met een mooie bel
zodat ik de videobanden
netjes terug kon brengen
terug naar inhoud
kwam
hier om sterrenstof te worden
om als een kind van deze tijd
nu te zijn
ik ben nu
ik ben deze tijd
rijd op een smerig paard zonder naam
ferskűle
preau ik it mes oerdwers - verscheen eerder in
De Blauwe Fedde, nummer 28, 2002
de ein is in strak koard tinkt er - de
nederlanse vertaling van dit gedicht is eerder verschenen op Rottend Staal
Online en in de bloemlezing: In memoriam: 'Prins Claus' Gedichten
(Uitgeverij Passage 2002)
der hingje glinsterjende fisken yn ’e
toarre winterbeammen - verscheen eerder op de Kistwurk
der is motown op ’e dânsflier
- verscheen eerder in De Blauwe Fedde, nummer 27, 2002
man is in flechteling, Lethe, in mozayk fan wiet gers modder en reid
- verschenen eerder in Mokumer Mjitte, Nijsblęd Studinten Frysk
Amsterdam, nov/dec. 2002 6/7
wa soe my derűnder krije kinne werd
in opdracht geschreven voor de festiviteiten rondom het 250-jarige bestaan van
de Leeuwarder Courant.
'Wat docht er' is geschreven na het
lezen van de tekst 'In negen woorden' van Albertina Soepboer.
De drie gedichten waarvan de eerste begint met sa’t
’t węze soe en nea waard
zijn vooral qua vorm geďnspireerd
door de cyclus 'Strafeksersysjes' uit de bundel Gearslach van Albertina
Soepboer.
*titels
zijn in het Fries